Soms roept de nacht je, hoewel niet bij naam,
wilsonbekwaam naar het nog-open-raam:
waar je, zo lijkt het, de enige bent
die nog in leven is, op dat moment.
En uitvergroot, als een soort deelgenoot,
hoop je, al denk je al sla je me dood:
dat er straks, eenmaal ten einde latijn,
een zelfde magische stilte mag zijn.
Door ongeloof of de maan die verschoof
gaapt er al gauw weer een donkere kloof:
tot Pentatonix -hoewel ’t schoentje wringt-
‘The Sound of Silence’ nog eens voor je zingt?
Heimwee doet ons hart verlangen? Bovenal naar het gisteren van weleer, toen we nog heerlijk overal naartoe konden. Geen haar & toch maar kammen. En het was waar zo gelegen, de één kwam de ander tegen. ‘Yesterday, Covid-19 seemed so far away, now it looks as though it’s here to stay, oh I believe in yesterday.’
Helaas, we zijn niet van gisteren, maar van vandaag. Wat betekent: wel ingelicht & bij depinken. Daar zit je dan, met je gewassen nek & je gewassen kleren. Indachtig de leuze ‘beter één die met mij gaat, dan twee die mij volgen’. Ik zeg niks, maar god hoort mij brommen. Gelukkig is er nog David Scott van The Kiffness, om dat prachtige yesterday terug te zingen naar de dag van vandaag.
Nergens beter dan thuis? Kom hier, dan zal ik je oprapen. Aangebrand & nog niet gaar, hou je mond & eet nu maar. Wie het schoentje past, die zet het in de kast en haal je broek op, want de lucht hangt laag. Hallo, hallo, wie stinkt daar zo, het mannetje van de radio? Ga nu maar gauw slapen, des te eerder ben je jarig.
En ondertussen, veel opgespaarde kussen, veel ijverig geklooi bij het klussen. Veel minussen maar goddank ook wel wat plussen. Veel gemoederen te sussen, veel huiselijke brandjes te blussen en het voelbare gemis van de zussen.
Het valt wel, maar niet mee? De zwarte zorg zit achter de ruiter te paard. Het is iets van kou & ongemak: als iet komt tot niet, dan is het allemans verdriet. De zwartste rook zoekt altijd het blankste vel. Hard lopen, niet vallen & gauw terug.
Citaat: als hadden komt, is hebben te laat. Die het verdrinken is ontkomen, past op het ondiepe van de stromen. Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. Stik niet hartje, je hebt geld gekost. Il passe un ange.
En voor daarna: eerlijk zullen we alles delen, ik een beetje meer dan jij? De hele dag luiden met de klok van de eeuwige duivel voor een god-zij-met-ons? Het is niet altijd kermis, ook al staan er kramen. Niet het vele is goed, maar het goede is veel. En daarbij, de beste mensen op aarde, zijn de honden & de paarden.
Maar al jaagt Covid-19 ons over de kling: zonder slijpen geen glinstering.
Ja dus. Soms kan het zo moeilijk zijn als op deze prent. ‘Ik heb geprobeerd’ vindt men al gauw een mooi grafschrift, maar zolang je nog leeft is dat bijlange niet genoeg. Zelfs ‘ik doe mijn uiterste best’ lijkt momenteel een ondermaatse attitude. Het mag alleen nog maar zijn: like a bridge over troubled water, I will lay me down. En stand houden alstublieft, zodat iedereen over u heen kan lopen.
Is dat nu zo moeilijk? Ja, dat is zo moeilijk. En zeker als we voor de leukigheid Simplistisch Verbondje gaan spelen -of een slappe versie van de Grote Vriendelijke Reus gaan opvoeren- wordt het al helemaal ge-Ceulaer & gekukel. Hemdeke raak mijn gatje niet, mijn buikje is van goud? ’s Werelds gunst hangt in twee schalen, klimt ze hier, daar zal ze dalen. En we zijn nog lang niet aan het eind van elk verlangen. Je moet door veel steegjes om in een straat te komen.
Zo louterend de stilte in de stad, zo enerverend het hanengekraai van sommige commentatoren: we roeien met tien riemen naar lager wal, het lijkt wel huilen met de lamp uit, in een pikdonkere kelder met een zwarte doek over je kop. Alsof het valt te weerleggen dat stroop kleeft, dat suiker kruimelt en dat bloem stuift. Of stellen ‘dat het regent maar ik geloof het niet’. O, o, wat stinkt mijn kennis.
De val & het brokkenparcours van? Weken te laat & geen plan B? De wereld op z’n kop: jong beschermt oud, alsof daar iets mis mee is? De teloorgang van, vul zelf maar in, het zal altijd juist zijn. Het leidmotief lijkt wel: bedank de beul maar, dat hij zo lang van je kop is afgebleven. Zolang de grond onder je voeten niet wordt weg geschreven: kop in de nek & wuiven naar de helicopterhemel?
De buitenlucht is er schoner op geworden, maar onze geestelijke binnentuintjes zijn onderhevig aan zure regen. Nu Café De Warme Hand gesloten is, wordt ons innerlijk behang volgeschreven alsof het gevangenismuren zijn geworden. Zaterdagmorgen? Extra leesvoer op de mat onder de brievenbus, dankuwel alstublieft. Mocht Zjef Van Nuytsel nog leven in deze coronatijden, hij zou van zijn mooiste lied wel drie keer per week ‘de botte morgen’ kunnen maken, waarmee hij zich dan vanuit zijn huiskamer in de aandacht zou kunnen zingen.
Bij leven & welzijn, de blije brief van Joël De Ceulaer dan maar? Hij lijkt het min of meer allemaal te hebben: de lijvige looks, het talige talent, de goddelijke geestigheid, de analytische aandriften of eender wat: hij heeft het, of heeft het gehàd. Maar niet voor lang meer? Ik weet inmiddels wel beter: hij zal het spel nog niet zo gauw moeten verlaten, achterna geroepen door die belachelijke kreet ‘tot nooit meer!’ Hij wordt geprezen & gelezen, hem is de uitkijkpost toegewezen.
Ooit vond ik hem de absolute beste. Namelijk, toen hij de laatste bladzijde van de Knack (of was het de Humo?) zo fijnzinnig wist op te fleuren met zijn toen nog zo coole brieven. Prikkelend als ijsblokjes op een verhitte huid. Even intens van kleur & van smaak als Maraschinokersen op een taart, met in zijn geval de gekonfijte steeltjes er nog aan. Wie ze niet lustte mocht ze altijd aan mij geven.
Maar het heerlijke gegniffel van destijds is zelfgenoegzaam gegnuif geworden, durf ik wel eens hardop te denken. Zijn uitkijkpost? Maak er maar ‘kijkuit!post’ van. Hij werpt zich tegenwoordig als een arend op zijn prooien, met scherpe klauwen & een overheersende blik. Een hoogvlieger, echter, letter voor op.
Zijn gevleugelde woorden, ondanks de camouflage van zijn vleierige kreten voor & na, zijn daarom niet minder ongenadig, integendeel. Zoveel betoverende taalkundigheid voor iets waar ik niet meer van hou, wat een spijtige contradictie.
Maar er is gelukkig ook nog deze variant: elk heeft een hemeltje op eigen hand.
Vreugde verlangt naar eeuwigheid. Wie zou niet voor altijd deelachtig willen blijven aan het licht van de morgenden & de geuren van de nacht. Wie zou ze niet voor eeuwig willen aanhoren, die prachtige gezangen van mensen & vogels. Wie zou niet willen dat ook zij weer op konden staan, de reeds gestorvenen onder ons. Wie zou niet zeggen: ja, graag, op een dag als gisteren of vandaag.
Laat Pasen ons een glimp zien van die eeuwigheid, waar wij eigenlijk niets van begrijpen? Dat elke seconde ervan voor altijd van tel blijft? Zonder datum, zonder uur & tijd, zonder vroeger of later, als een eeuwigdurend vandaag?
De eeuwigheid als het eeuwige nu. Zoiets als ‘het geheel dat groter is dan de som der delen’. Of zoals mijn moeder zei, niet lang voor ze plots is gestorven: “Ik had nog op veel plaatsen willen komen, maar als ik dood ben, dan ben ik overal.”
Een vreemde bedoening dit jaar, dat op til zijnde paasfeest. Zeker wat eieren rapen betreft bij oma & opa. In ieder geval, zulk een wanstaltig corona-ei zou je toch niet willen aantreffen in hun tuin, ook al was het van de allerlekkerste chocolade gemaakt. Dus gauw een diep gat in de grond graven en weg ermee.
Ook de paashaas begrijpt er niets van. Er kwamen hem onheilspellende geruchten ter lange oren. Gelukkig weet de kat precies wat er gaande is: “Dat komt door de wet noli-me-tangere, en dat wil zeggen raak-me-niet-aan.”
-“Dus nu hebben ze allemaal ‘huidhonger’ sinds die wet van kracht is. En wat ze daar voor nodig hebben, dat heb jij niet in huis, vrees ik. Het gewoel van hun hongerige handen maakt mijn vacht ondertussen zo vettig als wat. Wees dus maar blij dat je voorlopig uit hun buurt kan blijven. Weet je wat, ik zal die vieze teek naast je rechteroog meteen even weghalen. Voilà, ’t is al gebeurd. Kom, Paashaas, wij gaan ook verstoppertje spelen: blijft in uw hol en piept niet!”
Palmzondag, of de blijde intocht van onvergetelijke herinneringen. Ik zie een stralende morgen, ik zie een rij schoentjes klaar staan met witte sokjes daarin, ik zal moeder wat later haar nieuwe hoed zien opzetten. Behoedzaam, zoals altijd, voor haar krullen daaronder. En wij hadden alvast onze allerbeste kleren aan.
Op Palmzondag denk ik juichend aan mijn vader. Hoe ik hem vol verwachting zie vertrekken en weer terug zie komen, met een grote bos buxustakjes, uit de zoemende tuin van onze eerbiedwaardige buur, dokterke Versmissen. Die tuin was heilige grond voor ons, maar vader mocht er dus in, op palmzondag.
Vader maakte er voor ieder van ons een geurige boeketje van, met in het midden daartussen, de zon als een appelsien op een stokje. O ongeduld: “Het volgende is voor mij!” “Nee, nu eerst ikke!” Hoe dan ook, we raakten alle acht gesteld.
En vervolgens dan die triomfantelijke tocht naar de kerk met z’n allen, hoe zou je dat ooit nog kunnen vergeten. We bestudeerden onderweg elkanders boeket, in de heimelijke hoop zelf toch wel het mooiste te hebben veroverd. Hoe dan ook, ik was er toen even blij mee, als later met mijn bruidsboeket van witte rozen.
Tijdens de feestelijke mis rolden heel wat zonnetjes her & der door de kerk, en dat was telkens een kleine ramp. Zomaar terug gaan oprapen, dat was er toen niet bij. Je kon je appelsien ondertussen alleen maar heel goed in ’t oog houden, in de vurige hoop dat hij niet op eigen houtje alsnog verder weg zou gaan rollen.
Tenslotte -je wist maar nooit- kon iedereen ondertussen stiekem z’n zinnen beginnen zetten op jouw appelsien, die daar zo zonder toezicht te grabbel leek gegooid. Het einde van de mis was dan ook een hele opluchting, en het begin van een dag die verder niet meer stuk kon. Net zoals ook vandaag weer, want nog steeds. Palmzondag zal altijd een dag blijven voor het blije kind in mij.
Vijf madeliefjes onder één voetzool en het is definitief lente? Inmiddels blijkt er als het ware een goedaardige pandemie van madeliefjes te zijn uitgebroken, en is bovendien zélfs het zomeruur alweer van kracht. Maar er is nog een véél hoopvoller signaal, zowel zichtbaar als hoorbaar: de vlucht van de hommel!
De eerste die je hoort & ziet is de koningin, die helemaal in haar eentje een nieuw volk moet zien te hommelen. Dat kan al vanaf 2° Celsius, dankzij haar donzige vachtje van 3 miljoen haartjes, even veel dus als de pluizige eekhoorn. Ineens is ze daar, met een geluid alsof ze het eerste gras komt afrijden. En al lijkt haar motortje nog wat te sputteren, niets is minder waar, want het draait op volle toeren. We zijn geneigd om er bang van te zijn, en het zware gebrom onheilspellend te vinden, maar dat is eigenlijk een klein schandeke: ze zijn de goedheid, de schoonheid & de nuttigheid zelve. En niet de minste agressie.
Queen Bumblebee is de enige die is overgebleven, en ze is nu op zoek naar het Beloofde Hol voor het nieuwe hommelvolk, dat ze helemaal zélf in haar eentje gaat stichten. Eerste punt op haar agenda: 15 eitjes leggen waaruit haar hulpvaardige dochters zich zullen ontpoppen, om in een later stadium zelfs haar eigen bevruchters op de wereld te zetten. Queentje is er helemaal klaar voor.
Wetenschappelijk gezien zouden hommels in feite niet kunnen vliegen, ‘maar zeweten het niet’ wordt er gezegd, dus ze trekken hun plan. De vier vleugeltjes lijken te kort & te klein voor het dikke lijfje, maar door de op- en neergaande bewegingen van de vleugels weten ze wonderlijke luchtwervelingen op te wekken, waardoor ze dus toch kunnen vliegen. Hun truc wordt diepgaand bestudeerd door de aerodynamica, ten bate van de vliegtuigindustrie.
Hommels horen bij de beste verstuivers ter wereld, en ze doen dat twee keer zo snel & zo efficiënt als de honingbijen. Ze zijn in de natuur even onmisbaar als de dokters & het verplegend personeel in de ziekenhuizen. Ook hommels behoren tot de zorgsector, ook zij verdienen applaus & een witte vlag. Ze zorgen mee voor de bestuiving van driekwart van onze landbouwproducten. Bovendien wordt ook hun werk vaak in hoge mate zowel onderschat als ondergewaardeerd. Zolang er bloemen zijn, verrichten zij iets wat je in feite onmogelijk zou achten.
Maar zoals alle bijensoorten hebben zij het steeds moeilijker, mede door onze manier van leven. Een kwart ervan is met uitsterven bedreigd. Ze hebben geen mondmaskertjes & geen beschermende kledij, maar ze blijven het doen met volle overgave. Ze vertegenwoordigen niets dan goeds: geen schade, geen overlast, geen grote nesten, kortom, geen enkele bedreiging. Helaas, veldmuizen maken heel wat overwinterende hommelkoninginnen voorgoed ‘koud’.
Zie je in de lente een hommel die het moeilijk heeft, dan is het wetenschappelijk advies: ze beschermen! Ze is niet stervende, maar totaal uitgeput van het hard werken, en heeft gewoon wat extra energie nodig: een beetje honing geven of laten drinken van wat suikerwater in een lepel. En vanuit menselijk oogpunt: wat een feest om dat vermoeide donsje te zien bijtanken, en weer op te zien stijgen!
Nota Bene: Er worden tegenwoordig zelfs hommels gefokt voor de bestuiving van tomaten, paprika, aubergine, courgette, meloen, aardbei, framboos & aalbes in kassen. Hommels zijn gewoon door niets of niemand niet overklassen!