Hoe goed ik ook voor je probeerde te zorgen, ik heb je even zo veel keren in de steek gelaten, tot en met tijdens je laatste levensnacht, waarin ik had besloten: tot hier & niet verder. Om je vervolgens die hele nacht alleen te laten, met je buikje vol pijnlijke darmen, die je niet meer kreeg leeggemaakt.
Meer dan 20 jaar heb je in onze armen geleefd, maar we moesten je gisteren ten einde raad laten inslapen. Maak dat de kat wijs? Na de dodelijke inspuiting bleef je hartje maar kloppen, de dierenarts moest er nog een tweede keer in met haar naald vol -al dan niet- verlossende vuiligheid. “Wat een vechterke”, zei ze, maar dat wisten wij al lang. Jij, de enige overlevende van de nest jonge katjes, die destijds allemaal door een poolhond zijn doodgebeten. Jij, die toen eveneens in die verscheurende bek hebt gezeten, maar niettemin wist te ontkomen.
Je bent voor ons een godsgeschenk gebleken. Vergroeid met ons huis & onze tuin, met onze armen & met onze zetels, en met je snorharen & je dabbende pootjes als graadmeters om je welzijn mee te reflecteren. Je veroudering & de kwetsbaarheid die daarmee gepaard ging, maakte je onweerstaanbaarder dan ooit, waarvan akte. Ondertussen bloeit de liguster weer. Als je dan ’s avonds op mijn schoot lag, rook ik de geparfumeerde zomer in je vacht.
Pas toen je dood was ontdekte ik, dat je vanachter een roos voetzooltje had en een zwart. En nee toch, een ingegroeid bovennageltje, uitgerekend het nageltje, waarmee je mij gerust had mogen krabben! Anderzijds, wat heb ik mij vereerd gevoeld, dat je zo op mij gesteld was. Je hebt me vast wel eens horen zeggen: échte verliefde blikken, die krijg ik alleen nog van de kat. Ach poezekopje, wat heb ik je kranigheid bewonderd tijdens de steeds moeilijker wordende eindfase van je leven. Zo dapper, en zo blij met elk minuutje van onze aandacht. Ik zal nog duizend keer denken dat je er nog bent, en in wezen is dat ook zo.
Veel te mooi nog om in de grond te worden gestoken, met je pootjes die ’s morgens nog in mijn mouw hadden gedabd. Veel te mooi om te moeten vergaan, maar zo wil het die zogenaamde god blijkbaar: streng, doch verre van rechtvaardig, zoals al meermaals is gebleken? Je ligt onder dat pas geplante trompetboompje, waar je enkele dagen tevoren nog voorbij bent gewandeld, tijdens wat dus je allerlaatste traagzame tocht door de tuin is geworden.
Waartoe een mens dus allemaal in staat moet zijn. Zelfs tot het eigenhandig graven van ‘een donker gat in de aarde, als een groot oog dat naar de hemel kijkt..’ zoals ik de nacht tevoren nog gelezen had in ‘de aanslag’ van Harry Mulisch. Mijn god, dat ik jou daar in moest leggen, en zand heb gestrooid in je niet meer te sluiten ogen. Dat doet me nu denken aan die beklijvende zin in Shadowlands: “The pain now is part of the happiness then.”
Hoe dan ook, je hebt je 9 levens zo goed als vol gemaakt. Helaas, min één cruciale dag dan wel: die beloftevolle langste dag van het jaar. Dus geen midzomernachtsdroom deze keer. Wat mis ik nu je kopjes & je zijdelingse aanstootjes. En niets was zo rustgevend, dan met m’n oor in de vacht van je flank te luisteren naar je geronk binnenin. Gehad & geweest is een lelijk beest? Het is sowieso een feest geweest!