Ja dus. Soms kan het zo moeilijk zijn als op deze prent. ‘Ik heb geprobeerd’ vindt men al gauw een mooi grafschrift, maar zolang je nog leeft is dat bijlange niet genoeg. Zelfs ‘ik doe mijn uiterste best’ lijkt momenteel een ondermaatse attitude. Het mag alleen nog maar zijn: like a bridge over troubled water, I will lay me down. En stand houden alstublieft, zodat iedereen over u heen kan lopen.
Is dat nu zo moeilijk? Ja, dat is zo moeilijk. En zeker als we voor de leukigheid Simplistisch Verbondje gaan spelen -of een slappe versie van de Grote Vriendelijke Reus gaan opvoeren- wordt het al helemaal ge-Ceulaer & gekukel. Hemdeke raak mijn gatje niet, mijn buikje is van goud? ’s Werelds gunst hangt in twee schalen, klimt ze hier, daar zal ze dalen. En we zijn nog lang niet aan het eind van elk verlangen. Je moet door veel steegjes om in een straat te komen.
Zo louterend de stilte in de stad, zo enerverend het hanengekraai van sommige commentatoren: we roeien met tien riemen naar lager wal, het lijkt wel huilen met de lamp uit, in een pikdonkere kelder met een zwarte doek over je kop. Alsof het valt te weerleggen dat stroop kleeft, dat suiker kruimelt en dat bloem stuift. Of stellen ‘dat het regent maar ik geloof het niet’. O, o, wat stinkt mijn kennis.
De val & het brokkenparcours van? Weken te laat & geen plan B? De wereld op z’n kop: jong beschermt oud, alsof daar iets mis mee is? De teloorgang van, vul zelf maar in, het zal altijd juist zijn. Het leidmotief lijkt wel: bedank de beul maar, dat hij zo lang van je kop is afgebleven. Zolang de grond onder je voeten niet wordt weg geschreven: kop in de nek & wuiven naar de helicopterhemel?
De buitenlucht is er schoner op geworden, maar onze geestelijke binnentuintjes zijn onderhevig aan zure regen. Nu Café De Warme Hand gesloten is, wordt ons innerlijk behang volgeschreven alsof het gevangenismuren zijn geworden. Zaterdagmorgen? Extra leesvoer op de mat onder de brievenbus, dankuwel alstublieft. Mocht Zjef Van Nuytsel nog leven in deze coronatijden, hij zou van zijn mooiste lied wel drie keer per week ‘de botte morgen’ kunnen maken, waarmee hij zich dan vanuit zijn huiskamer in de aandacht zou kunnen zingen.
Bij leven & welzijn, de blije brief van Joël De Ceulaer dan maar? Hij lijkt het min of meer allemaal te hebben: de lijvige looks, het talige talent, de goddelijke geestigheid, de analytische aandriften of eender wat: hij heeft het, of heeft het gehàd. Maar niet voor lang meer? Ik weet inmiddels wel beter: hij zal het spel nog niet zo gauw moeten verlaten, achterna geroepen door die belachelijke kreet ‘tot nooit meer!’ Hij wordt geprezen & gelezen, hem is de uitkijkpost toegewezen.
Ooit vond ik hem de absolute beste. Namelijk, toen hij de laatste bladzijde van de Knack (of was het de Humo?) zo fijnzinnig wist op te fleuren met zijn toen nog zo coole brieven. Prikkelend als ijsblokjes op een verhitte huid. Even intens van kleur & van smaak als Maraschinokersen op een taart, met in zijn geval de gekonfijte steeltjes er nog aan. Wie ze niet lustte mocht ze altijd aan mij geven.
Maar het heerlijke gegniffel van destijds is zelfgenoegzaam gegnuif geworden, durf ik wel eens hardop te denken. Zijn uitkijkpost? Maak er maar ‘kijkuit!post’ van. Hij werpt zich tegenwoordig als een arend op zijn prooien, met scherpe klauwen & een overheersende blik. Een hoogvlieger, echter, letter voor op.
Zijn gevleugelde woorden, ondanks de camouflage van zijn vleierige kreten voor & na, zijn daarom niet minder ongenadig, integendeel. Zoveel betoverende taalkundigheid voor iets waar ik niet meer van hou, wat een spijtige contradictie.
Maar er is gelukkig ook nog deze variant: elk heeft een hemeltje op eigen hand.