ALLELUIA?

Echter, geen sprake van een verlossende uittocht,
geen ‘ongezuurde’ broden van node voor onderweg:
de verrijzenis gaat dit jaar niet door, onder het motto
dood is dood, opgestaan is plaats vergaan?

De nog geradbraakte Jezus krijgt zijn windselen niet los,
of slaagt er niet in om de zware steen weg te rollen?
Zijn Goddelijke Vader is z’n Goddelijke Kluts kwijtgeraakt
en krijgt zijn Zoon niet meer verrezen uit de dood?

Bleek dat een vergissing te zijn van God om te denken
ik ben een mens in ’t diepst van mijn gedachten’?
Je zou denken dat Hij béter had moeten weten, of misschien
moeten wij een paard laten denken, dat heeft een grotere kop?

Of is dat buiten de woorden van Huub (alias Hoop) Oosterhuis
gerekend: “Gij die geroepen hebt ‘o mens’ en wij werden geboren.
Laat niet de dood die alles scheidt en leeg maakt, laat niet
de tweede dood over ons heen komen.
” Zo niet, dan toch..?

‘Die mij droeg op adelaarsvleugels
die mij hebt geworpen in de ruimte
en als ik krijsend viel
mij ondervangen met uw wieken
en weer opgegooid
totdat ik vliegen kon
op eigen kracht.’

Huub Oosterhuis.

LAAT HET LIJDEN BIJ U EINDIGEN?

“Ecce homo, ziedaar de mens!”
De woorden waarmee de besluiteloze Pilatus
– ten einde raad – de met doornen gekroonde
Jezus Christus voorstelde aan zijn aanklagers.

Een eendere hypocriete roep lijkt
heden ten dage weer luider & dwingender
dan ooit de gemoederen te verhitten, beantwoord
door de al even hypocriete kreet:”Kruisig hem!”

Konden, wilden, of durfden wij het maar:
elkaar bevrijden van al dat ‘toegevoegd’ lijden.
Het woord ‘genoeg’ lijkt zichzelf op te heffen
als een onverzadigbaar perpetuum mobile.

‘Om kwaad te zijn
op de juiste persoon
in de juiste mate
en op het juiste moment
met de juiste bedoeling
en op de juiste manier –
dat valt niet mee.’

Aristoteles, de grootste denker uit de
klassieke oudheid, besefte dat eeuwen geleden al.
Nu wij nog? Ofwel zijn we traag van begrip, ofwel
zijn wij inmiddels veel grotere denkers dan hij?

WIE HET WEET MAG HET ZEGGEN.

STEEK VOOR STEEK

Als dit geen aandoenlijk borduurwerkje is.
Daar is de rode draad des levens terecht voor door het oog
van de naald gekropen, om vervolgens steek voor steek
steek te houden, want inderdaad: hoe onbegrijpelijk.

Leven Liefde Leeftijd, daar is effectief alles mee gezegd,
daar hoef je geen komma’s tussen te borduren, alleen
die dwarse N van onbegrijpelijk doet onwillekeurig denken
aan een paard, dat zijn verzenen tegen de prikkels slaat.

Wat daar staat kan niemand onberoerd laten,
en al helemaal niet de weerloze manier waarop.
Daar mogen heel wat woorden voor worden neergelegd,
dit borduurwerkje moet zelfs God hebben ontroerd.

SOLDAAT

Ik kan niet denken aan de doodgewonde
soldaat die achterover zijgt,
of in mij slaat op die seconde
hetzelfde lood, beider vloek stijgt
tot een oeroud godverdomme

uit ons tesamen. De hemel zwijgt.

De mond kramt open op een naam,
nimmermeer uitgezegd;
die zo moet blijven staan.
De eeuwigheid is ingegaan
voortijds en slecht.

Gerrit Achterberg.

MEA VOTA

Ik zeg het niet meer,
ik leg de woorden neer
,

maar zowel het neergelegde,
alsook het niet meer gezegde

blijft hetzelfde als weleer,
evenzeer, zelfs des te meer.

IEMAND MOET HET DOEN?

Iemand die ongezegd
de wraak wordt toegewezen:
hoewel niet in zijn recht,
raakt het toch onvolprezen?

Moet hij, alias Piet Snot,
op niets of niemand wachten:
meent hij, ik ben een god,
in ’t diepst van mijn gedachten?

Het wil geoorloofd zijn,
uitschot een lesje leren:
feest van verdiende pijn,
de zondebok castreren?

Doen wat er wordt beoogd,
binnen de tien geboden:
ach, werd het maar gedoogd,
ach, mocht ik hem maar doden?

DE HELLEHOND BLAFT

Het nieuws neemt steeds afschuwelijker vormen aan. Geen mens die tegenwoordig nog nodig moet worden wakker gekust, vrees ik. De vraag is veeleer: wie kan er in godsnaam de slaap nog vatten? Zelfs Doornroosje is uit haar sprookje ontwaakt als uit een nachtmerrie.

Schoonheid is onze redding? Hoewel die mij eveneens vaak doet kreunen als van pijn, en mij zielsdiep doet zuchten van dat mateloze teveel. ‘Immers het schone is niets anders dan het begin der verschrikking dat nog net te verdragen is, en wij bewonderen het zo, omdat het onaangedaan nalaat ons te vernietigen..’ aldus Rilke.

Niet kijken maar zien? Zolang wij bewonderen zullen wij niet vernietigd worden door het gruwelijke? Des te liever verlies ik mij aldus aan – ook al zou hij mij vermoorden – Gerrit Achterberg, zal ik levenslang graag luisteren naar Robert Long, heb ik Toon Tellegen lief, en wie dan ook. Terwijl ik de hemelen hoor bidden: ‘Laat het lijden bij u eindigen.’

GLIM, LACH, GLIM!

Ze stond met haar moeder voor mij in de rij aan de kassa. Mondig & mooi. Ik dacht: dertien? Precies zo’n meisje waar Paul Van Vliet destijds over gezongen heeft. Ze vervulde mij met vage gedachten, en ja, ook met herinneringen en dus vanzelfsprekend: ook met weemoed. Dit leuke eigentijdse meisje, versus in mijn gedachten het seutige beeld waarmee ik mezelf vergeleek, als dertienjarige, ontelbaar katholieke jaren geleden.

Dertien jaar, de onvergetelijke leeftijd waarop ik een boekje te lezen kreeg met de titel: ‘Dit is het antwoord!’ Had ik iets gevraagd dan? Het betrof ‘een openhartig en duidelijk woord aan opgroeiende meisjes’. Dat bleek onmiskenbaar nodig te zijn, vooruit dan maar.

Het enige wat ik er van onthouden heb, omdat ik het toen zo onthutsend vond, zie mijn onderlijningen: dat het over zonde ging, over genot & (blijkbaar ongewenste) prikkelingen. Over onbeheerste jongens die meisjes wilden overhalen tot liefkozingen, en over dat akelige ‘Halt!’ kunnen roepen, want wat een benauwende opdracht was me dat?

Weg daarmee. Dit hier was een hedendaags meisje, zoals ik vroeger ook had willen zijn. Ze stond zijdelings opkijkend naar haar moeder, in een vrolijk gesprek, kortom: een verlossende aanblik. Plots draaide ze haar blonde wezen naar mij toe – alleen god zal weten waarom – en kreeg ik van haar zo’n onbeschrijfelijk lieve glimlach, alsof het Maria Hemelvaartdag was, en ik als een ballon vol helium plots werd losgelaten om met een scheve kop tegen het plafond te belanden, terwijl ik liefst nog veel hoger had willen opstijgen. Of hoe de schoonheid je in allerlei gedaanten plots kan overvallen. De verrukking ervan, aan het numineuze gelijk: de bevrijdende glimlach van dit meisje.

Echter, op zoek naar een illustratie van haar glimlach met de opdracht ‘smiling girl in art’ kon ik alleen maar vaststellen hoe weinig er gelachen wordt door meisjes & door vrouwen op schilderijen, zoals eveneens ook al jaar & dag op modefoto’s het geval is. Wat willen al die zure mondjes & die glimlachloze blikken beduiden? Zo bang voor die twaalf tanden van de glimlach, of van de plooitjes in het gezicht die daardoor ontstaan: niet te schilderen zo moeilijk? Al even onthutsend als dat beteuterde meisje op dat boekje van hierboven.

Uiteindelijk kwam ik dan toch terecht bij ‘Smiling Girl’ van de Finse schilderes Helene Schjerfbeck. In ieder geval, de glimlach klopt wel: alleszins van eenzelfde bijzonderheid. In ’t echt overigens zo onmogelijk-vast-te-leggen-mooi, dat ik het hier maar bij ga laten.