IN WOORDEN GEWIKKELD

En alweer een pechvogel in de tuin. Deze keer, op het tuinpad, één van de torteltjes. Op de rug gelegen, de vleugels wijd onder het opengereten lijfje vol verscheurde ingewanden. Alsof men er, midden in een operatie, hals over kop mee was opgehouden. Zowel letterlijk als figuurlijk, een verscheurende dood.

De verstijfde pootjes & teentjes lieten meteen een aangrijpende indruk na: nooit daarmee nog landen op de takken van onze Atlasceder, nooit meer parmantig over het tuinpad wandelen. Fluweeltjes van vogels: hun kleur, hun geluiden, hun zwevende vlucht, en bovenal hun lieflijkheid. Ik krijg er altijd grote pupillen van.

Gaan dikke weldoorvoede katten zo verscheurend te werk? Het duivenborstje was tot op de ruggegraat leeg gehaald. Al het zacht was er uit weg. De rug en de vleugels bleken nog geheel intact. En meteen denk je dan: ach, het wederhelftje.

Zulk een veren-ravage liet er weinig twijfel over bestaan: dit moet een klamper zijn geweest, een sperwer, een duivendief. Weliswaar prachtige vogels, en ze moeten ook eten: maar vinkjes, roodborstjes, koolmeesjes & torteltjes, daar gaat mijn hand van naar het hart. Die wrede overmacht, ik kan dat moeilijk verdragen.

Omdat zo’n duif te zwaar is om mee te nemen, voltrekt de doodstrijd zich ter plekke: de duif wordt letterlijk levend gepluimd en verscheurd. Het kan tot een kwartier duren eer ze effectief dood is. Laat het mijn natuur dan maar zijn, om mij er in woord & in daad zoveel mogelijk over te ontfermen, tot in ’t diepst van mijn gedachten. Het bleef nog uren lang doodstil in de tuin, alsook in mijzelf.

Altijd opnieuw dat onlosmakelijk verband tussen leven & dood. Het helpt niet echt, te weten dat het erbij hoort, ik ervaar het telkens als een schokkende werkelijkheid: hier is je leven en daar is je dood. Het leven dat je klop zal geven, en de dood die je zal tracteren op ademnood. Ik weet het wel, het draait om evenwicht, maar ik gruw niettemin van het wrede systeem, hoe efficiënt ook.

Kortom, één grote ruilhandel: de voor- of de achterkant, de linker- of de rechterhand. Voor de ene van lieverlee, voor de andere no cure no pay. De boodschap blijft dezelfde: het ene bestaat bij gratie van het andere. Al zou je even goed kunnen zeggen: in weerwil van. Aldus harde wetten, korte metten.

Als ik vogels voer, zullen velen daarvan er wel bij varen, doch zal een aantal onder hen daar niettemin de prijs voor betalen. En wat de ongenadige sperwer betreft: dat blijkt hoe dan ook een indrukwekkende vogel te zijn. Weliswaar dag & nacht genoodzaakt tot een moordend bestaan. Ook dàt kan niet simpel zijn.

Bij deze heb ik Roosduifje in weerloze woorden gewikkeld en begraven onder de laurierstruik. De uitgerukte borstveertjes waaien er onweerstaanbaar overheen, maar ik zal sowieso altijd blijven weten waar mijn pechvogeltjes liggen. En vannacht zal eveneens de volle maan daar haar eeuwig licht over laten schijnen.

EEN HEILIGE DAG?

“Het hoort een heilige dag voor u te zijn als één van u sterft -een heilige dag als een ziel wordt vrijgelaten en terugkeert naar huis. De dood beëindigt niet alleen het leven, hij verleent het ook een stilzwijgende compleetheid, ontrukt aan de hachelijke veranderlijkheid waaraan alle mensen zijn onderworpen” aldus de bekende filosofe Hannah Arendt. Een heilige dag? Hoe troostvol bekeken.

Niettemin betreur ik het nog altijd: dat het grote lijden bezig, maar ik daarbij afwezig was. Toen hij de wereld ging verlaten. Toen er werd omgeroepen: he has left the Blue Planet. Als een schreeuw, doch onbetwist ter afronding -negen dagen later- zo welgekozen: de witte sneeuw, de zwarte kist, de rode rozen.

Ondertussen dus al acht jaar in het hiernamaals. Niet te geloven? Toch wel. Want geen dag ervan die niet heeft meegeteld. Of zich gelijk heeft gesteld aan de dagen toen hij er nog was. Geen dag ervan zonder de kloppende zweer van hij-is-er-niet-meer. Hij was een optiller. Hij blies een gouden gloed in mijn gemoed. Al was het wel letten op zijn woorden & de scherpte van zijn geest.

Stof op het kadertje van waaruit hij mij aankijkt. Stof op zijn bril, dat ik op tijd & stond weer wegblaas. Hij houdt nog altijd zijn oogje in mijn zeil, zowel als ik in de keuken kom, als wanneer ik ga slapen. Onmisbaar als hij was, en is gebleven. Geen losgekomen wegwaaihout dus, mijn denken aan hem. Eerder een magische geneeskrachtige maretak in mijn reeds verweerde meidoornkruin.

De koestering is nog altijd groot, en overvleugelt moeiteloos het gemis, dat zich niettemin met een penwortel in mijn bestaan heeft geboord. De rest -alta mente repostum- wordt diep in de ziel bewaard. Ik wil niet blind worden voor het onzichtbare. Het blijft sowieso een feest, te beseffen hoe mooi het is geweest.

DE ACHTSTE DEZER MAAND

Vergéét het, suikerzieke suikertangen,
de achtste dezer maand weert zoet beleg.
Al joeg Vic Nees graag vrouwen op hun stangen,
de vrouwendag stond hem nooit in de weg.

Hij leerde mij te zwijgen & te zweten,
in weerwil van veel innerlijk gekwek.
En, ontoereikend om zijn maat te meten,
het hoofd te buigen spijts een stijve nek.

Al liep zijn leven in de dood verloren,
-reeds hakt reeds maalt de tijd ook mij reeds fijn-
ik weet, ik zie, ik kan hem zelfs nog horen,
nee, ‘minimaler’ dood kan niemand zijn.

Die dag, die man, ik zal hem blijven vieren,
op duizend zegevierende manieren.