“O RIJKDOM VAN HET ONVOLTOOIDE”?

Ook al zijn ze ‘t nooit écht van plan, soms doen ze ‘t ineens dan toch: dood gaan. Moeder.. vader.. geliefde.. vriend.. kind.. om van andere opzien barenden dan nog te zwijgen. Ze zuchten, ze zweten, ze draaien zich om als wentelteefjes in een hete pan en voilà: ze zijn gebakken.
-”Eruit jij, als je niet aan wil branden!”
-“Maar ik lig er nog maar pas in!”

Dat ontzagwekkende doch dodelijke doodgaan: een schreeuw in de nacht, terwijl wij zouden willen dat het een wonderlijke fluistering was? Een gruwelijk gat in de grond onder onze voeten, in plaats van een opstijgende rookpluim die het hart verheft?
Dood gaan is een rotsblok die vergruisd dient te worden, wil hij op z’n ware gewicht te schatten zijn, met slechts een goudweegschaaltje voor handen.

Springstof? Hamer & beitel ? Of toch maar weer de ‘zachte krachten’ van Henriëtte Roland Holst?
Of mag het ook Komrij zijn met zijn diamantboor:
-”Het omgaan met schuldgevoelens noemen ze dat in gelovige kringen. Het omgaan wil wat. Omgaan met jezelf, omgaan met sterven. Taal uit de wollige kringen, die het er, als zo euthanasie bedoelen, ook over hebben ‘dat de bodem van het menszijn is bereikt’.
-”Hoogleraar Verliesverwerking! ‘t Bestaat! Ik moet bij die man nodig college gaan lopen. Ik tob al jaren over een manchetknoop die ik kwijt ben.”

Niettemin, er is vooral veel verdriet dat zich verbijt?
En soms zelfs bitter & wrang, zoals Ida M.G. Gerhardt dat zo huiveringwekkend beschrijft:
“Hier rust, met stof gevuld de mond,
zij, die mij heeft gedragen;
zij, die mij naar het leven stond
in al mijn dagen.

En nu haar lichaam moet vergaan,
nu is zij in mij opgestaan.
-Ik kan haar niet verslaan.-

Echter, dan zou je dit vers van Jan Hendrik Leopold, Gerhardt’s leraar & vriend, toch op z’n minst weer een doekje voor het bloeden kunnen noemen:
“O, als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleeke oogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.

En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn”.

Ben je gaan hemelen, mijn goede pas gestorven Vriend? Ik ben dat wuivend stipje dat haar lachje probeert te redden, deep down under.