WINTERBLUES

Het huis te groot. Het bloed te dun. De neus te benig. Dat zijn alvast de bevindingen. Het haar te pluizig, het vel te perkamentig, het syndroom van Renaud in de vingers. Ze beginnen er uit te zien als slecht afgeschraapte schorseneren. Kortom: lelijk worden van de kou. De rode neus, nog net niet die van een cirkusclown. In de greep dus van de winterblues.

De angst van buik & flanken voor elke wc-gang, als dan die ijskoude pikkels zich onder de kleren moeten begeven voor de afstroping van ’t ondergoed. De schokken die dat teweeg brengt aan ’t diep verscholen vel, alsof er schrikdraad op staat. En ja hoor, terug van lang weggeweest: perniones, winterteentjes dus. De twee kleinsten beginnen er uit te zien als voos geworden kerstomaatjes. Je zou meteen zeggen: komaan, in de vuilbak ermee.

Er dient dus noodgedwongen ook ‘gesloefd’ te worden, en ook daar gaat veel zelfvertrouwen aan ten onder. Die fezelende voetstap, dat futloze geluid, die gestalte fnuikende schuiten die je doen besluiten: zo, de deur mag al op slot, ik ben in huis maar desalniettemin voor niemand thuis. De flauw geworden glimlachjes scheuren je de vellen van de mond. Bovendien van de ene bad-hair-day naar de volgende, met haren als gesprongen snaren van een oude mismeesterde viool. Zelfs de haarborstel schrikt ervan.

Het spiegelbeeld der herinneringen stelt zich bekken trekkend aan. Dat hooihopperig rondlopen binnenskamers – alsof er een klerencontainer over je heen is gekieperd – levert ook niet meteen een gunstig beeld op van Madam Lijf, op weg naar weeral een jaar ouder. Het verscholen gebeente schilfert zich te pletter onder al die noodzakelijke bedolvenheden, doch voorlopig is het veel te koud in het winterhuis voor tijdrovende opkalfateringen.

Zelfs de inkt der zwarte klik-Biccen vloeit minder soepel dan anders, als je daarmee de nacht noteert, terwijl de pegelneus aanvoelt als een jeukende winterteen op de verkeerde plaats. Echter, niet alleen het onder- maar eveneens het gedachtegoed heeft nood aan thermische omzwachtelingen, want ook de ziel bibbert, ook het inwendige raakt onderkoeld van ’s werelds wereldwijde winter. Terwijl buitenshuis out of the blue de dodelijke honger van de sperwer heerst, die het op de teergetinte tortels heeft gemunt. Laat de luiken geloken zijn? Maar tussendoor is er gelukkig ook nog wel wat ruimte voor vertroosting..

Een gloednieuw woord geleerd van een goede vriend, die knisperende zakjes vol dito lekkers had meegebracht, met de aanstekelige boodschap: ‘Voor een koekegoed jaar!’ Alom gebruikelijk blijkbaar in West Vlaanderen, maar vanaf nu dus ook in Mechelen. Het vrolijke labeltje hangt inmiddels ‘koekegoed’ aan de koffiekast in de ei zo na bevroren keuken.

Doch last but not least: drie in de bib veroverde Canetti’s in de schuif naast het bed, alsook eveneens het pas aangekochte ‘Boek tegen de dood’ van hem. ‘Voor honderd goden heb ik gestaan, en ik heb ze allemaal recht aangekeken, vol haat om de dood van de mensen.‘ En waarin hij tussendoor Soutine tot Emile Szittya laat zeggen: “Ik heb de dorpslager een keer de hals van een gans zien open kerven en hoe hij het bloed liet weglopen. Ik wilde schreeuwen, maar zijn vrolijke blik snoerde mij de keel. Die schreeuw voel ik nog altijd.”

Deprimerend? Toch niet. Als het beest goed gevoed wordt, vergeet het te bijten. Of om het met Canetti te zeggen: ‘Soms komen de dingen zo dicht bij elkaar in de buurt, dat ze elkaar in vuur & vlam zetten. Het is die plotselinge openbaring van nabijheid waarvoor je leeft.’

IK IS EEN ANDER?

Wie een fijne oude dag wil verkoopt zijn huis op tijd?
Slaapwandelen we ongemerkt naar een derde wereldoorlog?
India pikt de westerse dominantie niet meer?

Kortom, er ligt behoorlijk wat smurrie op Putteke Winter’s bodem.
Wie zou zich niet, net zoals ook de Portugese dichter Fernando Pessoa
soms willen afvragen: “Ik is een ander?”

Er zijn ziekten erger dan ziekten,
Er zijn pijnen die geen pijn doen, zelfs niet in de ziel,
Maar pijnlijker dan alle andere.

Er zijn gedroomde angsten, werkelijker
Dan die welke het leven met zich brengt, er zijn gevoelens
Die men voelt alleen door ze te denken
En die meer de onze zijn dan het leven zelf.

Er zijn zovele dingen die, zonder bestaan,
Bestaan, die tergend traag bestaan
En tergend traag de onze zijn, de onze en onszelf.

Boven het troebel groen van de brede rivier
De witte circumflexen van de meeuwen.
Boven de ziel de nutteloze wiekslag
Van wat niet was, ook niet kon zijn, en alles is.

°°°

Ik krijg wat ik mis –
zo niet hier,
dan elders, al is waar ongewis,
ik word toch
wat ik zelf beslis.

°°°

(Met dank voor de vertalingen van August Willemsen)

VAN OUD NAAR NIEUW

(EVEL ONTWERP)

De wensen van hoop, geloof & liefde zijn inmiddels al grotendeels over & weer gegaan, en al branden binnenshuis de oogverblindende lichtjes nog fulltime, in de winkelstraten zijn ze hun magische krachten al bijna geheel verloren. De ontnuchtering staat alweer te trappelen?

Met andere woorden: we hebben het weeral gehad? Wat er ook van zij: december heeft de winter als een kaneelkoek middendoor gebroken, en het hoopvol lengen der dagen weer in gang gezet, een mens zou al om veel minder verheugd kunnen zijn. De kerstengel is er om begrijpelijke redenen moe van geworden, maar heeft hij ons uiteindelijk toch niet een beetje opgepept gekregen? Laten we maar vinden van wel. Hij was sowieso onder ons, ja toch?

In ‘Thuis’ zag ik dat de kerstboom meteen al op tweede nieuwjaarsdag werd afgebroken: alsof het op slag een schande was geworden dat hij daar nog stond te staan. Voilà, kort & bondig afgewerkt, wat kan het ons nog schelen. Voorspel, naspel: niet meer van tel?

Het knallende vuurwerk, dat tussen oud & nieuw de boze geesten zou hebben verjaagd: dat valt helaas te betwijfelen, al geloofden de lallende bewonderaars wellicht van wel. Waar is de tijd van de eenvoudige vuurstokjes en dat feestelijk moment waarop ze joelend werden aangestoken boven de feesttafel. Toen je als kind nog moest leren om die venijnig prikkende gensters op je ver vooruit gestoken hand te durven verdragen, tot moeder ineens ontdekte, dat die gensters kleine schroeivlekjes maakten op het damasten tafelkleed.

Maar kijk, ook in het nieuwe jaar wordt de tijd onmiddellijk weer weggepikt, want geen minuut valt ervan te bewaren voor langer dan zestig seconden. Geen enkele hand of geen enkele horloge zal ooit groot genoeg zijn om het vorte voorbijgaan tegen te houden.

De nog lege agendas zoeken creatieve geesten voor een vrijblijvende, speelse of luchthartige flirt, affaire of avontuurtje? De keuze is geheel aan ieder voor zich. In ieder geval: nieuwe agendas schrijven goed. Het is deze keer een blauwe geworden, en uiteraard zoals van oudsher opnieuw een Paperbanks. Elke avond zal hij weer enkele lijnen afgetapte levensinkt van mij vragen. Echter, net zoals mijn bloed, reeds in hoge mate verdund.

En wat zullen wij er weer eens van gaan breien, van onze zelf gesponnen wol, in een poging om er zo weinig mogelijk steken bij te laten vallen, en anders dat ze alsnog zullen kunnen worden opgeraapt met een tevreden oefgevoel. Of wordt het toch weer een pannelap?

En belangrijker dan ooit: gaan we de vredesduif blijven behoeden voor verhongering, en eindelijk eens ophouden om duiven vliegende ratten te noemen? Wie zou niet willen dat zijn ziel een duif was die naar de hemel op kon stijgen uit z’n eenmaal ooit gestorven levenslijf.

En wat met ons hart, zal dat opnieuw weer als een soort zelfgemaakt speldenkussen worden doorprikt: handig, maar wel een beetje kneuzerig? Laat ons dan tenminste hopen dat het kopspelden mogen zijn met van die kleurrijke knopjes. Of van die lange met een hartje of een parel er bovenop. Hoe dan ook: prikken zullen ze. In ons doorzeefde hart.

Donkere wolken boven de wereldeconomie? Laten we elke witte wolk die we ons nog kunnen herinneren bewaren, in doorzichtige hars gegoten, als een hoopvol gegeven: dit zijn de wolken waar wij naar streven. Wolken als witte schapen met ingetrokken kop & poten.

En zullen we alstublieft, ten diepste gegriefd, de vogels hun steeds moeizamer grootbrengen der jonkies meer dan ooit blijven gunnen? Onze moordzuchtige katten binnen houden ’s nachts. De sperwers weg zien te houden van mijn tortels is al moeilijk genoeg.

En dan hier nog een kleine glinsterende wens, ver weg van kaswitvliegen & bonenspintmijt: mogen uw zelfgekweekte tomaten weer een mooie oogst worden, na succesvol te zijn gespeend, gediefd & afgehard, alsook door u behoed te zijn geworden voor meeldauw, neus-& wortelrot. Tomaten met alles tussen zuur & zoet, uw bord & uw welzijn tegemoet.

Maar bovenal: moge de rode draad die door ons aller levens loopt zowel een houvast blijven als een hersteldraad voor de geschondenheid van losgekomen verbondenheid. En dat de naald die daarvoor nodig is zich niet in een hooiberg bevindt, maar in de eigen naaidoos.