ZONDER VONK GEEN VUUR

En zonder vuur geen vlam’ lees ik boven een bijdrage over BBQ-wijnen. Dat zou tijdens deze Pinksterdagen dagen net zo goed in een kerkportaal kunnen hangen. Veni, Creator Spiritus: kom, Scheppende Geest. Kom tot ons, als wind die waait in vlagen, of als een duif met een groene tak in de bek. Verlos ons van de après-nous-le-déluge-gedachte. Kom, en zet ons denken nog eens in vuur & vlam. Het zijn sowieso goede geesten, die terugkeren.

Veni, Creator Spiritus, de wereld heeft meer dan ooit nood aan ‘verlichte geesten’. Maar inderdaad, zonder vonk geen vuur. Moge het daarom waar wezen, dat ‘les beaux esprits se rencontrent, toujours suivi d’étincelant: door fonkeling gevolgd dus, zwervend door de straten,’ zoals Gustave Flaubert de ‘verlichte geest’ ooit zo sprankelend heeft beschreven.

Hoe is het ooit ook alweer begonnen? ‘De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren…’ Dat lijkt heden ten dage wel de beschrijving van een vernielde stad in Oekraïne. Veni creator Spiritus: help ons, troost ons!

‘Die mij droeg
op adelaarsvleugels
die mij hebt geworpen
in de ruimte
en als ik krijsend viel

mij ondervangen
met uw wieken
en weer opgegooid

totdat ik vliegen kon
op eigen kracht’.

(Huub Oosterhuis)

Rondneuzend in woorden, lees ik hoe ook Horatius dat reeds aanhaalde: ‘Tot de vleugels groter zijn geworden dan het nest‘. Ja, inderdaad, ik heb er het boeiende boek ‘RONDNEUZEN IN WOORDEN’ van Bart Mesotten bijgehaald (tweede reeks etymologische verkenningen). Een waarlijk kostbaar bezit, dat in tien groepen is opgesteld, en waarvan de vierde groep handelt ‘over alles wat des geestes is‘. Met daarin ook deze wijsgerig-theologische opvatting van Pierre Teilhard de Chardin: ‘In haar gewriemel van zielen, die elk op zich een Wereld in het klein is, vormt de mensheid de aanzet van de superieure geest.’

In 4 letters: adem, elan, moed, vuur. In 5 letters: animo, gloed, verve, drive.
In 6: impuls, In 7: neiging, In 8: aandrift. In 9: inblazing, in 10: geestdrift,
in 11: bezieldheid, in 12: gedrevenheid.

Dit kleine ventje heeft het allemaal nog vanzelf in zich, het heeft er nog geen letters & woorden voor nodig, het is één & al geestdriftige verwondering. Moge het zo blijven!


Gesuikerde tongen, gepeperde harten, je weet de weg en je kent de spraak? Ten slotte is er nog dat toepasselijk Chinese spreekwoord: ‘Men heeft zijn verstand nooit zo nodig als wanneer men met een domkop te doen heeft’. Goede verstaanders weten best wel waarom.

MET ZONLICHT GEVIERD

20 mei, de huwelijksverjaardag der ouders. Het blijft een fascinerende foto, ze zo arm in arm uit de kerk te zien komen, om ten diepste aangedaan de erehaag van vrienden en bekenden te passeren. Eindelijk op weg om kinderen te gaan maken, in een tijd toen men daartoe nog christelijk fel werd aangemoedigd. Moeder droomde van 10, het werden er 8.

Van 20 mei naar 1 maart: natuurlijk heb ik dat ettelijke malen opnieuw uitgeteld. Evenwel zonder het minste wantrouwen, maar toch bleef dat altijd even spannend. En hoewel mijn eerste geboorterecht aanvankelijk eerder aanvoelde als en plicht dan wel als een recht, inmiddels weet ik wel beter. ‘In evolutionair opzicht zijn onze hoofden sneller breed geworden dan de heupen van onze moeders. Daardoor doet het baren bij onze soort meer pijn dan bij andere dieren’ lees ik in het Groot lexicon van nutteloze feiten (Meyers, Hein & Rozendaal). Vermits ik moeders eerste was, heb ik haar dus het meeste pijn gedaan.

Het is ook zo indrukwekkend: het leven dat ze je geven, om daarna uiteindelijk zelf te moeten verdwijnen, als een conditio sine qua non. Na het overlijden blijven de hersenen nog 3 dagen signalen uitzenden? Echter, die van ons moeder zijn dat inmiddels al 26 dode jaren blijven doen, en die van onze vader toch ook al bijna zes. Toch moet ik ook altijd weer denken aan ‘de dode hond’ van Rutger Kopland: ‘De hond is nergens meer, iedere dag, dat is de eeuwigheid, het weg zijn van die hond’. Zo ook dus ‘het weg zijn‘ van de ouders.

En dan was daar vannacht plots die vreemde droom: met vrienden & bekenden in bootjes op het water. De afspraak was, dat we iets van een geliefde dode in het water zouden werpen, als een soort van afscheidsritueel. Ik had het -onlangs van mijn broer gekregen- schilderijtje bij, met daarop ons moeder. Kostbaar. Dierbaar. Mijn vertwijfelde worp heeft de droom overleefd, en staat thans voorgoed op mijn netvlies gebrand: de radeloze boog die het schilderijtje maakte en vervolgens de hoek waarmee het zich in het water spiesde, dat er hoog van opspatte. En ook, hoe ik mezelf absurd ”dag moeder!’ hoorde roepen.

Doch ik had er onmiddellijk enorm veel spijt van & ik vroeg me ‘ten hemel schreiend af: heeft dit eigenlijk wel zin, waarom doe ik hier in godsnaam aan mee, wie is hier uiteindelijk mee gebaat? Inmiddels wakker tot in m’n tenen, blijft die droom & zijn betekenis mij bezig houden. Het kan sowieso niet de bedoeling zijn dat ik definitief afscheid neem van mijn moeder. Het enige wat ik kon bedenken was: ….. maar misschien wél van haar dood?

Visueel lijkt het woord ‘dood’ op een bed, evenals het woord ‘bed’ zélf. Dan staat het woordje ‘bed’ in de kinderkamer, en het woord ‘dood’ in de ‘masterbedroom’? Hoe dan ook, het schilderijtje was er nog, toen ik beneden kwam. Ik denk inmiddels te weten wat ik heb gedroomd: dat zelfs moeders ‘visuele dood’ mij dierbaar is, ook al blijkt dat een procrustesbed te zijn. Maar van ‘uitrekken tot zij erin past’ is absoluut geen sprake. Haar dood blijkt een bed te zijn van ‘verstelbare’ makelij, en heeft zich aan hààr aangepast in plaats van andersom. Ook dat wordt vandaag met zonlicht gevierd. Komaan, vurige vader, voer haar nog eens door die erehaag, en zeg niet dat je daar geen zin meer in hebt..

OMI’S & OPI’S

Ook engelen hebben dus,
net zoals mensen,
omi’s & opi’s van veel vlees & bloed.
Al zie je ze langzaam
als bloemen verflensen,
voorlopig floreren ze eig’lijk nog goed.

Tenminste, dat dénken ze
toch van hun eigen,
omi’s & opi’s, ’t is moeilijk in ’t echt:
ze kunnen niet luist’ren,
ze kunnen niet zwijgen,
en ook niet onthouden wat pàs is gezegd.

Ja, omi’s & opi’s,
ze doen je soms zweten,
ze horen tevéél, of zijn oostindisch doof.
Het is wat gescheten,
maar engelen weten:
ze zwichten & dichten haast iédere kloof.

ZIJ

Zij voedt ons verbeeldingsvermogen,
wij staan, door de tijd overmand,
in haar lapis lazuli-ogen
zo graag op haar netvlies gebrand.

Wij meten met eendere maten,
wij delen elk just-wait-and-see,
als communicerende vaten,
in een veilig gesloten circuit.

Al worden wij twee oude dwazen,
zij verheft onze oudworderij:
het mag ons dus niet meer verbazen,
zij maakt de familieziel blij!

Omi & Opi

FESTINA LENTE

De zonnewagen wordt weer gesmeerd? Zowel de gouden zon als de bronzen maan aan de achterkant worden eindelijk weer eens opgepoetst? Het winteruur is aan zijn zomerslaap begonnen, en de dagen lengen thans met een steeds langer gerekte haneschreeuw.

Deze beroemde Zonnewagen van Trundholm werd in 1902 door een boer op het Deense eiland Seeland tijdens het ploegen uit de grond gehaald. Gedateerd rond 1400 voor Christus, uit de eerste metaaltijd dus, thans in het Kopenhaagse Nationaal Museum.

De sneeuwvlokjes, alias de ‘vroegopjes’ zoals ze in de volksmond ook worden genoemd, zijn inmiddels alweer uitgebloeid & verwelkt. Echter, ze hebben aan hun zaden een wit zoet uitgroeisel, het zogenaamde ‘mierenbroodje’, waarmee de mieren graag hun larven voeden, waardoor ze alzo meewerken aan de verdere verspreiding van de sneeuwklokjes.

God schiep als een voorbeeldig dier de nijvere mier, zijn tweede schepping was nog beter: de miereneter’? Als het van de dichter Alfred Kossmann afhangt, in ieder geval wel.

Het wordt nu wachten op de eerste koolwitjes, die je met een beetje fantasie ook vliegende sneeuwklokjes zou kunnen noemen, maar ook op het gebrom van de hommelkoningin, in de hoop dat ze deze keer het honinggele hommelhuisje zal weten te vinden in de tuin, in plaats van daar opnieuw het onhandige borstelhok voor te kiezen.

Het ochtendgezang der vogels, daar kunnen we tegenwoordig naar fluiten, al ben ik daar zélf nauwelijks toe bekwaam. Je moet er voor naar het internet, als je niet tussen de velden woont. Wat een pijnlijk verontrustend signaal en wat een godsgruwelijk gemis.

Niettemin toch een jonge merel gehoord die soms zeer bescheiden alsnog zijn eerste deuntje probeert te oefenen. Gelezen echter dat ze het voorbeeldgezang missen van de verdwenen oudere merels. Dus gedroogde meelwormen op het tuinpad gestrooid en met appelen staan gooien alsof de tuin een ballenkraam op de kermis zou zijn, in een ultieme poging om mereltje hier te houden. Raak gooien hoeft gelukkig niet, liever niet zelfs.

De donkerrode pantservellen rondom mijn wintertenen beginnen eindelijk af te brokkelen, terwijl de bruine lente-tenen van de varens daarentegen alsmaar dikker worden, en dus weldra zullen openbarsten. Het eigen menselijk verlangen naar lente-opkalfatering neemt gestaag toe, al zorgt de schrale noordoostenwind voor zowel vertragingen als uitdagingen.

De bloesemboom van de buren alsook mijn eigen seringen beginnen kleur te bekennen. Ik wou dat ik mijn beide ogen hommelvleugels kon geven, zodat ik ze in vogelvlucht boven de stad kon doen vliegen, maar wat blijken het honkvaste bolussen te zijn. In combinatie met mijn huismusserigheid ontsnapt mij dus sowieso heel wat moois, spijtig genoeg.

Het leven legt de mens steeds meer het gepaste zwijgen op, doch mijn al dan niet geschreven of al dan niet verzonden geraakte brieven zullen sowieso verzegeld zijn met een al dan niet geoorloofde kus. Kortom, de lente viert zowel het nieuwe aanbod der zegeningen, als de oude moed der immer aanwezige wanhoop. Festina lente, lente!

DEAR FATHER, WE DREAM…

Op palmezondag 13 april 1919, honderd en vier jaar geleden dus, wist onze vader-in-spe ter wereld te komen. Het was een redelijk zonnige & koele dag met een dikke drie uur zon, een matige wind en een onderkoelde zeven graden in de aanbieding. Slaap, kindje, slaap…

Al gauw zou blijken dat kleine Vader een fel klepperke was. 1919 bleek tevens het memorabele geboortejaar van de kleine Briek Schotte, het ijzeren coureurke in wording. Ze kregen het gezelschap toegewezen van La Petite Esterella, en de toen nog fopspeen zuigende Zangeres Zonder Naam. Als dat niet -enigszins- als muziek in de oren klinkt?

Spijtig genoeg bleek dat ook het geboortejaar van de toen nog onschuldige Mikhail Kalasjnikov, de latere Russische wapenontwerper. Dus al bij al bleek onze beloftevolle kleine Vader-in-spe meer dan welkom op deze wereld, zeker voor zijn acht toekomstige kinderen, want die zouden onder geen enkel beding een andere vader hebben gewild, laat staan hebben geaccepteerd. Zelfs gestorven is hij nog altijd onze absolute One & Only.

Ondertussen was politiek België volop bezig met het verwerken van de oorlog, en ook dat verliep niet zonder slag of stoot. De burgemeester van Meerle noteerde in zijn dagboek: ‘Er is een kwade geest onder het werkvolk, de boeren zijn begonnen, zeggen ze, en nu wij’.

De Parijse Vredesconferentie besluit op haar 2de zitting tot de oprichting van de Volkenbond, op basis van het Verdrag van Versailles, gevestigd in Genève, met de intentie om ‘een einde aan alle oorlogen’ te maken. Kortom, onze pasgeboren toekomstige vader en kajotterleider zal weten wat hem daartoe te doen zal staan: gewoon zichzelf zijn.

Hoewel hij tenslotte ‘maar‘ 98 is geworden, blijven wij onze vader in gedachten ‘onze Honderdman’ noemen. Zonder die val uit zijn bed zou hij vandaag allicht 104 zijn geworden. En dat feest? Het is zo goed alsof we ’t vandaag zullen hebben gevierd!

Trok onze honderdman zijn levenslijn
tot ver voorbij elke gevarenzone,
wat zou hij graag 104 geworden zijn,
deels als bewijs: ik ben gene gewone.

Wij noemen hem onze Methusalem,
in elk van ons verklaarde hij zich nader;
nog horen wij hem in elkanders stem,
thans zijn wij met z’n allen onze vader
.

Het haantje op de toren van Hoogstraten – hierboven zelf door hem in de verf gezet – kreeg de naam van zijn maker in de staart gegraveerd:
die van onze vader, Jos Martens.

PAASBESTIGHEDEN

Op z’n paasbest, dat had vroeger een werkelijke betekenis. Hoe koud het soms ook nog was, moeder moest & zou haar nieuwe deux-pièce aandoen om naar de paasmis te gaan. Onze acht paar schoenen stonden vanaf paaszaterdag in een lange rij klaar, met dunne nieuwe witte sokjes erin. We liepen er met Pasen allemaal glanzend & pastelkleurig bij, er werd daarin gebibberd & geklappertand, maar dan wel met een uitermate feestelijk gevoel.

Zeker in combinatie met de Klokken van Rome, de prille bloesems & de paaseieren in het bedauwde gras. Alles fezelde over een nieuw begin, na die dramatische Goede Vrijdag, die in mijn kindertijd telkens een diepe indruk op mij maakte. Dat sterfuur, om drie uur in de namiddag, was toen voor mij het meest aangrijpende uur van het jaar. Ze wisten niet wat ze deden? Maar met Pasen was dat lijden gelukkig voorbij. Al weet ik inmiddels wel beter.

De dag van vandaag zie ik de winkels gewoon hun deuren opengooien tijdens het hele paasweekend. Je zou je van minder Marie Melancholie gaan noemen. Ring the bells that still can ring, forget your perfect offering? Ja hoor, die klepel weet ik nog steeds hangen, daar moet ik godzijdank niet voor in een winkel zijn. Bij Leonard Cohen is het altijd Pasen.

Hoewel geen paasei-kindertjes meer in huis, rijst toch weer de familiale vraag: zullen we toch nog eens doen alsof? De tuin staat er sowieso klaar voor: enigszins rillend, maar dat hoort zo met Pasen. De torteltjes zitten gepaard in de pril gebladerde seringenboom, en de houtduifdoffers lopen aandoenlijk diepbuigend over de tuinmuur de duivinnetjes achterna, hun staarten als uitroeptekens omhoog gestoken. Dus komaan, waar wachten we nog op?

ALTIJD OPNIEUW

We blijven het maar doen, altijd opnieuw:
elkaar het bloed onder de nagels vandaan halen,
elkaar bedroeven, bestoken & verontrusten.

Altijd opnieuw weer bloed aan de paal:
er wordt gemarteld, geteisterd & getormenteerd,
kortom, we kunnen er wat van.

Wat de mens betreft,
daar heeft Elias Canetti heel wat gedachtegangen
voor op zijn innerlijke rooster gelegd, zich afvragend:
‘Wat is het, dat in de mens van nature verkeerd is?’

Te beginnen, op deze dag van goede Vrijdag,
met Canetti’s innerlijke schreeuw:
‘Tenhemelschreiend, wat een woord!’

Maar ook zijn volgend betoog
vindt z’n weg naar de dag van vandaag:

Niets helpt.
Men kan zich aan kannibalen vergapen,
langs een boomstam tweehonderd jaar terugklimmen,
men kan een pelgrimstocht naar Palestina maken,
naar Boeddha luisteren, Mohammed kalmeren, Christus geloven,
een bloesemknop bewaken,
een bloem schilderen, een vrucht verijdelen.

En men kan:
honden leren miauwen, katten leren blaffen,
een honderjarige al zijn tanden teruggeven,
de koorzang der engelen in Gods hemelrijk verhinderen,
Lao Tse ophitsen, Confusius tot vadermoord aanzetten,
Socrates de scheerlingsgifbeker uit de hand, en de onsterflijkheid
uit de mond slaan, men kan… maar het helpt niets, niets helpt,
er is geen daad, er is
geen gedachte, op één na:

Wanneer is het moorden ten einde?

‘Zwarte wolk, verlaat mij nu niet,
blijf boven mij, opdat mijn leeftijd niet verschaalt,
blijf in mij, gif van mijn hartzeer,
opdat ik de stervende mensen niet vergeet.’

Spaar mij Heer, parce mihi, Domine,
wat is de mens, dat u hem zo verheerlijkt?
Waar richt uw goddelijk hart zich op,
peccavi, ik heb gezondigd.

Wat doe ik u aan, o bewaker der mensen,
waarom voel ik mij tegen u opgezet?
Waarom neemt u mijn zonde niet weg,
ik ben een last voor u geworden.

Daardoor slaap ik thans in het stof,
en verslik ik mij in eigen speeksel.
Maar mocht u ’t mij morgen weer vragen,
het zal niet zijn gestopt.

Eindelijk rust, meneer Foppe?

Satirische observaties van eigentijds gedoe?
Daarvoor moet je – inmiddels tot in de eeuwen der eeuwen- bij Wim de Bie zijn.
Of zegge & schrijve: bij zijn alter ego meneer Foppe, de eenzaamheidsgenieter.
(ze laten hem echter niet met rust,
hij moet boodschappen doen, er wordt wel eens aangebeld)

Over hem zei Wim de Bie tijdens een gastcollege:
‘Meneer Foppe? Dat ben ik. Onder anderen.
Meneer de Bie? Dat ben ik zoals ik zou willen zijn.’

Wim de Bie houdt onmiskenbaar veel van Meneer Foppe en hij weet die liefde op onnadrukkelijke toon, zonder ook maar één moment naar leukte te lonken, over te brengen’. (NRC Handelsblad)

Meneer Foppe is een extreem geval, maar als je goed kijkt, heeft iedereen wel een trekje van hem. (Standaard der Letteren)

De kleine 3-jarige meneer Foppe, versus de latere op zijn 53-ste.

Boodschappen doen in de supermarkt bleef een moeilijke opgave. Het uitstallen van je bullen op de lopende band bij de kassa, onder de ogen van wildvreemden – meneer Foppe hield er niet van. Eenmaal per jaar werd de expeditie zelfs bijna onmogelijk te volbrengen.

Nieuw toiletpapier.

Gezien worden met een pak toiletpapier.
Waarom vond meneer Foppe het zo gênant een pak rollen op de band te plaatsen, dat het zweet, onder zijn pet uit, langs zijn gezicht liep?

Hoe hij zich ook probeerde gerust te stellen door voortdurend te prevelen – ‘het is toch heel gewoon, iedereen heeft wc-papier nodig’ – het hielp allemaal niks. Met zo’n pak liep je compleet voor gek.
En het ergste was, dat je een groot pak met twaalf rollen niet in je boodschappentas kon bergen – je moest er open en bloot mee over straat.
Ja, je kon een pakje van drie rollen kopen, maar dan herhaalde de nachtmerrie zich om de drie maanden.

Met een groot pak kon meneer Foppe een jaar toe.
Hij had het zorgvuldig berekend. Iedere rol – het stond op de zak – bevatte 200 vel; als hij tussen de 6 à 7 velletjes per dag gebruikte, deed hij 1 maand over 1 rol.
Als hij aan zijn laatste rol toe was, stelde hij zich op rantsoen (2 velletjes per dag), maar het verschrikkelijke moment kwam onherroepelijk, als hij het laatste, 2400-ste velletje van de 12de kartonnen binnenrol scheurde.

Een paar jaar geleden werden de openingstijden van de supermarkten verruimd. Een geluk bij een ongeluk. Als meneer Foppe het grote pak in november kocht, ’s avonds om zeven uur, was het buiten donker en werd de tocht naar huis, met de boodschappentas in de ene hand en het pak wc-papier in de andere iets minder zwaar.

TO BIE OR NOT TO BIE

Elias Canetti, immer dichtbij, zeker
als de dood van mensen in het vizier komt,
buigt zich meteen met duizend woorden
over Wim de Bie heen.

-De weerloosheid der doden
is het meest onbegrijpelijke feit
.

-Dood & liefde worden altijd aan elkaar gelijkgesteld.
Maar ze hebben maar één ding gemeen: scheiding?

-Als het dan ‘moet’, dan alstublieft midden in
een woord, dat door het sterven in tweeën breekt
.

-Hij wil een ‘volledige’ behandeling van de dood
en niet alleen zijn vroegere partijdige gekef.
Ook tegen de maan hebben honden geblaft
en is die niet desondanks door anderen bereikt?

-Wat hij wellicht het meest zal missen als hij dood is:
de stemmen van mensen in een kroeg
.

In ieder geval: duizend maal dank, Wim de Bie.
Wat heb ik genoten van uw leven & uw welzijn.

En Elias Canetti zal allicht
tot in de eeuwen der eeuwen blijven zeggen:
‘Hij fluit af en toe vanuit het hiernamaals.
Waarom luister je niet beter?

CONFETTI VAN ELIAS CANETTI

Verjaren met Elias Canetti in het geheime hart van het uurwerk?
In plaats van tanden heeft hij woorden in zijn mond zitten,
daarmee kauwt hij, ze vallen nooit uit.

‘Woorden die zich pas geleidelijk aan ontsluiten,
woorden die door osmose in de ontvanger veranderen.’

‘Alles zet zich vast door het opgetekend zijn.
Losmaken kan ik niets, er hangt altijd een mens aan.

‘Prachtig, de gesprekken die je nooit voert, de drang
iets honderdmaal te zeggen, de wens het te verzwijgen.’

‘Er bestaat luisteren, lezen, noteren,
maar mogen de angst en het erbarmen dat weten?’

‘Zinnen als enterhaken,
die naar alle schepen van het denken uitslaan.’

‘Soms valt in die verschrikkelijke woestijn een naam,
en iedere zandkorrel bloeit op.’

‘Hoe mooi grootmoedigheid zou zijn,
als ze maar anders heette!’

‘Laat geen dag voorbij gaan zonder tekens,
iemand kan ze nodig hebben.’

‘Het veelzinnige van lezen: de letters zijn als mieren
en hebben hun eigen geheime staat.’

‘Lezen tot je wimpers
van vermoeidheid zachtjes klingelen.’

‘Iedereen moet de leeftijd mogen behouden
die hem het meest bevalt.’

‘Zo leven alsof men ongelimiteerd de tijd had.
Afspraken met mensen voor over honderd jaar.’

De dagen worden van elkaar onderscheiden,
maar de nacht heeft slechts één naam.’

‘Een nacht waarin alle wezens zich
voor je krommen. De volgende morgen.’

‘Namen, de raadselachtigste van alle woorden:
zeg me niet wie je bent, ik wil je verafgoden.’

‘Een laatste wens die rond de aarde cirkelt
en in duizenden jaren niet verandert.’

‘Die vertedering waarmee al wat vergeefs is je vervult.
Men komt niets te boven en heeft des te meer lief.’

‘Muziek, de inhoudsmaat van de mens.
Af en toe verdwijnen, nooit voor altijd.’

‘De vreugde van de zwakste:
de sterkste iets te geven.’

SPIEGELBEELD

Spiegelbeeld, vertel eens even, ben ik heus zo oud als jij? Zelfs mijn moeder blijkt in haar eigen ‘Spiegel Historiael’ ineens jonger te zijn dan ikzelf. Het vervult me met weemoed: ze raakte geklonterd, moest in de nacht plots twintig minuten nutteloze reanimatie doorstaan, en stierf vervolgens zonder ons, dus moederziel alleen. Gestold in opperste verbazing op haar niet te geloven doodsbed. En ik, ik leef haar thans zomaar voorbij. Nee, niet zomaar..

Zogezegd al ruim vijfentwintig jaar weg van ons, maar die jaren worden telkens opnieuw verwijderd als stukken verkankerde darm die er tussenuit worden geknipt, waarna het jaar dat ze stierf telkens weer met verse steken aan het nieuwe jaar wordt genaaid. De tijd heeft z’n helende strijd opgegeven, wat moeders dood betreft. Haar ondergoed mij door de kliniek meegegeven ligt nog altijd met haar laatste dag in een zichtbare doos op mijn slaapkamer.

Ik moet er echt wel aan wennen, een leeftijd te hebben bereikt, die zij nooit heeft gehad: alsof ik mijn moeder voor de tweede keer ben kwijtgeraakt. Zoals een kind zijn moeder in de supermarkt. Maar zonder een mikro deze keer waarmee kan worden afgeroepen, dat ik op haar wacht aan het onthaal. Ik voelde op deze haasje-over-verjaardag zowel de neiging om mij daarvoor te verontschuldigen bij haar, als het krachtdadige voornemen: komaan moeder, voortaan verjaren we ondeelbaar met z’n tweeën, we maken van elke dag een dubbele.

Zij de zon & ik de maan? Zij het licht & ik haar weerkaatster. Hoe ze naar me wuift, als ze gloedvol ondergaat achter mijn kamerraam en mijn denken vult met haar moederlijke wenken. Dus geen mikro nodig: wij zijn elkander nog nooit één seconde kwijtgeraakt.

En nu ik de eerste knoppen weer zie openspringen: hoe fier ze was op haar seringen, purperder dan waar ook ter wereld. Elke lente stuurde zij mij op pad, met mijn neus diep in de geurige bossen die ik ergens met haar groeten moest gaan afgeven. Ik heb ze gelukkig nu zelf ook in de tuin, straks kunnen wij er samen weer eens diepgaand aan gaan ruiken.

Zal ik dat liedje van de Zilveren Bruiloft nog eens zingen, Moeder? Hoe onvolkomen ook, elk woord ervan blijft nog altijd van tel, en tot in de eeuwen der eeuwen à titre personnel.

Spiegelbeeld, vertel eens even,
ben ik heus zo oud als jij?
Is het waar, word ik vijftig,
is mijn beste tijd voorbij?
Ach, ik ken je bezwaren,
maar wat had je dan gedacht?
Spiegelbeeld, na al die jaren
als oudste van acht?

Spiegelbeeld, op ware grootte,
ben je echt meedogenloos,
ik zie niks dan kraaiepoten
in m’n eigen poederdoos.
‘k Ga voor ’t keren der jaren
bij ons moeder in de leer.
Nooit zal ik haar evenaren
daar komt het op neer.

Spiegelbeeld, m’n eerste rimpels
zijn al dieper dan ik dacht,
zonder vlaggen zonder wimpels,
’t is voorbij midzomernacht.
Raak ik steeds weldoorvoeder,
ben in den overgang,
spiegel ik mij aan ons moeder
dan ben ik niet bang:

want zij deelt al mijn visies,
niemand jaagt mij nog op stang,
’t is voorbij, m’n midlife-crisis,
ik ga weer mijn gang.

EEUWERIK

Het blijkt een verschil
te zijn van dag & nacht:
doch zijn verjaardag
blijft nog steeds kracht.

Al lijkt het een
wankelbaar evenwicht:
van vlees & bloed zijn
of van louter licht.

Lees, Lea, lees wat
de tijd reeds bewees:
vergankelijkheid krijgt
geen vat op Vic Nees.

IN WOORDEN GEWIKKELD

Vanmorgen weer zo’n prachtige ‘gevederde vondeling’ van de grond moeten rapen, die zich blijkbaar te pletter had gevlogen tegen één van de verandaramen. Steeds weer een onthutsende vaststelling, ik begin er telkens opnieuw – niet te aanhoren – van te jammeren.

De hele winter doorgekomen met mijn gepelde zonnebloempitjes, om binnenkort weer aan het broedseizoen te kunnen beginnen. Doch hetzelfde raam van waarachter ik hem aan de binnenkant zo verrukt heb kunnen gade slaan is hem blijkbaar aan de buitenkant ervan fataal geworden. Ze breken daarbij meestal hun nekje, las ik met ontzetting. Nochtans waren de ramen, zoals mij werd aangeraden, verre van pas gepoetst, verre van glanzend dus. En er kleven bovendien een heel aantal zwarte vogels op, maar blijkbaar is het beter om die er langs de buitenkant op te kleven, anders blijven ook zij de bomen weerspiegelen?

Of zou het uiteindelijk dan toch een paniekvlucht zijn geweest voor de sperwer die hier geregeld rondhangt? Dat hele doodgaan, ik vind het maar niks, de planeet is er van doordrongen, en al helemaal heden ten dage. Het is bovendien inmiddels al het derde voorjaar op rij, dat ik te pletter gevlogen vinkjes moet begraven, het trekt op niks. Opnieuw geen zingend Suskewietje in eigen tuin, dus weer heel wat gerateerd geluksgevoel.

Hier nog in mijn open hand, overgeleverd aan zowel ‘zijn’ als ‘mijn’ volkomen weerloosheid. Maar als mijn vingers zich vervolgens rond het reeds afgekoelde lijfje sluiten, word ik overmeesterd door een welhaast onwrikbaar gevoel het vogeltje weer tot leven te kunnen wekken, met mijn warmte & door mijn wil. Echter, voor de zoveelste keer op rij: niet dus, sukkel die ik ben. Ik heb het bijgevolg onmiskenbaar weer uit handen moeten geven. En bij deze – in woorden gewikkeld – begraven. Suskewietje’s onnoemelijke schoonheid ten spijt.

WINTERBLUES

Het huis te groot. Het bloed te dun. De neus te benig. Dat zijn alvast de bevindingen. Het haar te pluizig, het vel te perkamentig, het syndroom van Renaud in de vingers. Ze beginnen er uit te zien als slecht afgeschraapte schorseneren. Kortom: lelijk worden van de kou. De rode neus, nog net niet die van een cirkusclown. In de greep dus van de winterblues.

De angst van buik & flanken voor elke wc-gang, als dan die ijskoude pikkels zich onder de kleren moeten begeven voor de afstroping van ’t ondergoed. De schokken die dat teweeg brengt aan ’t diep verscholen vel, alsof er schrikdraad op staat. En ja hoor, terug van lang weggeweest: perniones, winterteentjes dus. De twee kleinsten beginnen er uit te zien als voos geworden kerstomaatjes. Je zou meteen zeggen: komaan, in de vuilbak ermee.

Er dient dus noodgedwongen ook ‘gesloefd’ te worden, en ook daar gaat veel zelfvertrouwen aan ten onder. Die fezelende voetstap, dat futloze geluid, die gestalte fnuikende schuiten die je doen besluiten: zo, de deur mag al op slot, ik ben in huis maar desalniettemin voor niemand thuis. De flauw geworden glimlachjes scheuren je de vellen van de mond. Bovendien van de ene bad-hair-day naar de volgende, met haren als gesprongen snaren van een oude mismeesterde viool. Zelfs de haarborstel schrikt ervan.

Het spiegelbeeld der herinneringen stelt zich bekken trekkend aan. Dat hooihopperig rondlopen binnenskamers – alsof er een klerencontainer over je heen is gekieperd – levert ook niet meteen een gunstig beeld op van Madam Lijf, op weg naar weeral een jaar ouder. Het verscholen gebeente schilfert zich te pletter onder al die noodzakelijke bedolvenheden, doch voorlopig is het veel te koud in het winterhuis voor tijdrovende opkalfateringen.

Zelfs de inkt der zwarte klik-Biccen vloeit minder soepel dan anders, als je daarmee de nacht noteert, terwijl de pegelneus aanvoelt als een jeukende winterteen op de verkeerde plaats. Echter, niet alleen het onder- maar eveneens het gedachtegoed heeft nood aan thermische omzwachtelingen, want ook de ziel bibbert, ook het inwendige raakt onderkoeld van ’s werelds wereldwijde winter. Terwijl buitenshuis out of the blue de dodelijke honger van de sperwer heerst, die het op de teergetinte tortels heeft gemunt. Laat de luiken geloken zijn? Maar tussendoor is er gelukkig ook nog wel wat ruimte voor vertroosting..

Een gloednieuw woord geleerd van een goede vriend, die knisperende zakjes vol dito lekkers had meegebracht, met de aanstekelige boodschap: ‘Voor een koekegoed jaar!’ Alom gebruikelijk blijkbaar in West Vlaanderen, maar vanaf nu dus ook in Mechelen. Het vrolijke labeltje hangt inmiddels ‘koekegoed’ aan de koffiekast in de ei zo na bevroren keuken.

Doch last but not least: drie in de bib veroverde Canetti’s in de schuif naast het bed, alsook eveneens het pas aangekochte ‘Boek tegen de dood’ van hem. ‘Voor honderd goden heb ik gestaan, en ik heb ze allemaal recht aangekeken, vol haat om de dood van de mensen.‘ En waarin hij tussendoor Soutine tot Emile Szittya laat zeggen: “Ik heb de dorpslager een keer de hals van een gans zien open kerven en hoe hij het bloed liet weglopen. Ik wilde schreeuwen, maar zijn vrolijke blik snoerde mij de keel. Die schreeuw voel ik nog altijd.”

Deprimerend? Toch niet. Als het beest goed gevoed wordt, vergeet het te bijten. Of om het met Canetti te zeggen: ‘Soms komen de dingen zo dicht bij elkaar in de buurt, dat ze elkaar in vuur & vlam zetten. Het is die plotselinge openbaring van nabijheid waarvoor je leeft.’