OKTOBER

 

D107900-2

Oktober, gauw voor je alweer voorbij bent en ik Gezelle achterna ga zuchten, alsof je mijn moeder was: ”Ten is van u hiernederwaard, geschilderd of geschreven, Oktober ach, geen beeltenis, geen beeld van u gebleven…”
Gelukkig duren je dagen sinds kort weer een winteruur langer, al lijkt het eerder andersom, want wat gaan ze snel.
’Naar wat de dennen fluisteren, die buigen kruin aan kruin, zat ik zo vaak te luisteren, in ’t buntgras van het duin’ zoals in dat zo graag gezongen liedje van weleer? Genoeg geprikt in mijn dikke delen, dat buntgras. Eindelijk ’blaast de herfst weer op den horen’. Te zacht? Te ver weg? Er is ook nog de poëtische raad van Toon Tellegen:
”Zoek mij maar op, ik sta in alle gedichten.”

Oktober, mag ik een glas wijn van u?
Want wat een bevrijding. Geen slagnet meer, waaronder wij als vinken gevangen worden, om gekooid en -zoals tot in de 19de eeuw gebeurde- ieder met dichtgeschroeide oogleden ons eindeloos wedstrijdliedje te moeten zingen, op de vinkenzetting van Summerland.
Niet langer onder die theatrale volgspot van de zon, waar geen ontkomen aan was op die overbelichte vakantie-scene. Geen lichtbak meer, die ons dwong om als verblinde katten & konijnen voor ons uit te staren, naar een wereld waaruit alle diepgang leek uitgewist.
Weg met al dat scherpschutterslicht, dat zich tot diep in de gelaatsgroeven graafde en zoveel valse schaduwen wierp op de verzakkingen van kaaklijn en andere contouren. Voorbij, die hopeloos te verre ontbloting der tanden & decolletés. Eindelijk afgekoeld achter de vonkenvanger, die hitsige broeihaard van ongevraagde onthullingen. Goddank weer een beetje getemperd, dat stinkend gezweet op die afmattende Trappen van Vergelijking. Finito, dat blatend bloot en dat verbleekte blond. Evenals die ondraaglijke schoonheid van ’t jong vertoon.
Enfin, genoeg eigen gepruil versus andermans gepraal.
’De man die de wolken meet’ mag zich neerleggen in het zand, eveneens zowel pruilend als pronkend met andermans woorden op de lippen, in een legering van koper & silicium.

Geef mij maar dat overgelijkbare oktoberlicht.
Dat werpt zich niet, dat omgééft het verworpene. Dat schatert niet overal bovenuit, maar dat glimlacht in zichzelf. Dat meet noch de wolken noch de maat der dingen, want heeft een feilloos gevoel voor verhoudingen. Dat -net zoals Pablo Picasso- zoekt niet, maar vindt.
Dat wijkt & dat strijkt, dat boeit & dat gloeit, dat lijmt & dat rijmt… inderdaad op goudbrokaat.
Oktober? Je zou er de hele dag voor op een stoel bij het raam gaan zitten.
Was de zomerzon een veeleisende moeder, dan is ze nu een geduldige Oma Kaneel.

”Morgen koop ik zeven kannen olie en een nieuwe bril om in het boek te lezen. Deze winter ga ik nog niet dood” zei Edmond André Coralie Schietekat jaren geleden al in één van zijn verzen.
En inderdaad, Paul Snoeck, je bent er nog altijd.

 

HET WINTERUUR

Michal-Karcz-Photography-25-640x640Michal-Karcz-Photography

Waar zou het zich al die tijd hebben opgehouden, dat wonderlijke Uur Minder met zijn gouden staart? Zat het misschien opgesloten in de Tower of Song van Leonard Cohen, ‘standing bij the window where the light was strong’? Dan zal het ons elk etmaal opnieuw weer een waar genoegen zijn om z’n verhaal te aanhoren. Als een lichtrand rondom een donkere deur.
Of heeft de zomer het bij zijn aanvang misschien uitgespuwd in het diepste punt van de oceaan, het Challenger Deep, gewoon om er vanaf te zijn? Dan heeft het zich blijkbaar weten te verdampen,  om zich alzo weer in de tijd te laten regenen.
Het kan natuurlijk ook zalig hebben liggen slapen, bijvoorbeeld in het hemelrijk van de vogels, in Wolkenkoekoeksheim. In dat geval zal de leeuwerik er wel voor iets tussen zitten, want nee, niet de visarend.
Of was het misschien al die tijd ’ver langs de hillen, ver door de dillen, een zwerveling’ om het op z’n Geerten Gossaert’s te zeggen? Laten wij het dan omarmen en mee onder de fleece-dekens nemen, want dan is het in ieder geval teruggekomen, als een kat die een half jaar onderweg is geweest om terug thuis te geraken.
Wat er ook van zij, het is terug en het heeft ons nodig. Of andersom.

HOMO SAPIENS

imagination-keyjpg

Niet slechts onder mijn rokken te verrukken,
ben ik steeds meer nooit minder slechts een vrouw.
Geheeld door Komrij’s kapitale stukken,
verzoen ik mij met elke sabelhouw.

Zijn booreiland bezocht en zicht gekregen
op plunjerpomp, gasvondst en vlammenzee.
In bed met hem graag lik op stuk gelegen,
verguld onder zijn knoet en goud op snee.

Al bleef zijn aanblik daarbij onontgonnen,
– door vraagtekens nochtans mij toegewenst,
door uitroeptekens echter zwaar begrensd –

ik raffineer mij naar zijn oliebronnen,
schatplichtig sinds hij, mans op zijn inmenst,
punt komma in mij Homo Sapienst.

ng2019182

DE MOSSELMAN

In een emmer water stonden de mosselen te wachten op de brute schoonmaak van de vader, want die moest het doen: erop stompen met een stok tot ze proper waren.
Een luguber ritueel. Hij stroopte er zijn hemdsmouwen voor naar omhoog en wreef er het haar voor uit z’n ogen. De kinderen keken gewichtig toe. Vijf zachte, waarvan drie helblond, één donker en één vlammend ros.  Het zesde, het zevende en het achtste kind waren toen nog de vader z’n toekomstig zaad. De reeds bestaanden stonden met schoftjes van wantrouwen bij de grote emmer te wachten op wat gebeuren ging en ze voelden de dreiging van vaders zo zeldzaam blote armen, waar dikke aders overheen liepen en waar lange haren op groeiden.

333946_1(Fabuloserie-collectie, Jehan de Villiers)

In de emmer was het alsof er nu en dan een mossel bellen blies, met het geluid van een borrelend scheetje in water gelaten.
-“Zo’n lieve mosseltjes…”
De kinderen stelden vervelende vragen, maar de vader had honger, hij was er helemaal klaar voor. En jawel hoor, het werd een woeste gebeurtenis. Hij beukte in de emmer als een gek, het leek wel of hij de mosselen tot moes wilde slaan. Alsof hij een persoonlijke vete had uit te vechten met de bende schaaldieren, want o dat dreigend geroffel!
Vaders nageslacht kneep de ogen half dicht.
-“Ze zijn bang, ze springen uit den emmer!” Het klonk verscheurend.
-“Brutzak!” gilde het jongste kind, dat nog maar 1 jaar oud was, en al schrok het van zichzelf, het keek z’n woeste verwekker aan met onvergetelijke ogen.
Doch het oudste kind, dat een praktisch verstand had en dat als eerstgeborene al het langst van de vader hield, zegde dat het zo moest, omdat de mossels anders maar bleven leven en leven in hun harde schelpen, en dat je ze dan nooit op kon eten. Het keek de vader niet aan, maar vertrouwde hem onvoorwaardelijk en liet hem angstvallig doen wat blijkbaar gedaan moest worden.
Ja, de vader. Hij kon alles. En al had het oudste kind daar geen twijfels over, het tweede oudste kind wilde van de vaders goddelijke almacht al gauw iets afknijpen.
-”Eén ding kan hij toch niet en het is een groot ding: kindjes maken, want dat doet Jezus.”
Doch hoe slim zij haar jongere broertje ook vond, het oudste kind heeft dat nooit echt geloofd.

phpThumb_generated_thumbnail

-“De selder!” riep de vader, weer tot z’n zinnen gekomen, en hij lachte als een boosdoener die een gestolen kip ging braden. Nog immer waren de kinderen wantrouwig.
Een beetje sprakeloos volgden ze de resolute bewegingen van hun anders zo nestwarme vader, die nu met een bijna brutaal genoegen de reuze pot met de murw geslagen mosselen op het vuur zette en er slordig de selder bij gooide. Er hing een vreemde spanning in de keuken.
-“Nu gaan ze pijn krijgen..”
-“Ik vind het zo erg voor die mossels..”
-“Ik wou dat de mensen dat niet mochten van Jezus..”
Ineens waren daar de eerste sappige seldergeuren.
-” Maar ik denk wel, dat ze graag selder lusten…” zei het oudste kind, voor deze geruststellende woorden eventjes de rechter duim uit haar mond halend.
De sissende pot begon te dampen en te bruisen. Het was alsof de mosselen wakker werden van eigen geur, alsof ze honger kregen in zichzelf. Een vreemd gefezel ving aan. De schelpen braken zuchtend open.
-“Ze leven nog, ik hoor ze piepen!” riep het oudste kind geschrokken.
Stilte na de helle kreet. Slechts het puffend geluid dat uit de pot opsteeg als een klaagzang.
-“Vader?”

-“Ze zijn van hun sus nu”, zei de vader humaan.
Met benauwde ogen stonden de kinderen vervolgens naar de hoge pot te staren, waar binnenin iets bezig was van ik-weet-toch-niet. Ontkiemende frustraties kozen al dan niet het vrije sop.
-“Maar ze kunnen nog wel bijten, als ze niet genoeg gekookt zijn”, zei het donkertje.

 

11096f26-e193-11e3-b04c-898a60fafecd_web_scale_0.4_0.4__

 

De dampende pot werd midden op tafel gezet. Ook de klanten in de horlogewinkel van voren wisten meteen hoe laat het was: hier ging gesmuld worden! Moeders ‘kleinmannen’ hadden het blijkbaar naar hun zin, daar vanachteren, dat kon ze horen.
En eindelijk konden de kinderen een echte blik werpen in de mysterieuze pot. Ze keken nieuwsgierig toe hoe de vader z’n grote bord helemaal vol schepte, de hemdsmouwen nog altijd strijdvaardig naar omhoog gerold. En hoe hij vervolgens bedreven begon te eten: met een lege schelp rukte hij de dampende dikke mosselen uit de volle. De lege schalen pasten in elkaar als vouwstoelen. De vader legde uit dat de dikke gele de beste waren, de vetste. Het jongste kind was ondertussen in slaap gevallen, het vierde kroop boven op tafel om één en ander beter te kunnen zien, terwijl het derde kind het spijtig vond, dat de mosselen zo’n vieze lippen hadden en zo’n dikke groene buik. Het tweede meest kritische kind van de vijf was onmiddellijk begonnen aan een mossel-vivisectie, terwijl het oudste kind het kookvocht uit de pot slurpte met een lege schelp, en de witte tand daarin probeerde los te wrikken om hem op te eten. Taai maar lekker. Als ze jaren later voor ’t eerst krab te eten krijgt, zal ze denken: hé, dat smaakt een beetje naar mosseltanden..’
-“Dat is geen tand”, heeft de vader vervolgens uitgelegd, “dat is een spiertje waarmee de mossel zich vasthoudt binnenin haar schelp.

Elk kind wou vervolgens z’n eigen buit van de lege schelpen, nadat de vader met vier vettige lippen en naar vis stinkend had vastgesteld:
-” Ze zijn op.”

 

51VA6GHEECL

 

EEUWIGE SECONDENWIJZER

klokken

Hoe kan ik u tegenhouden,
tijd, gij die tezelfdertijd
voor mijn Smidje van de Wouden
zowel klok- als hartslag zijt?

Zegen hem, die uitgerekend
ieder stilgevallen uur
voor ontvangst heeft gehandtekend
en hersteld tot eender duur.

Eeuwige secondewijzer,
teken aan mijn vaders wand,
koel uw heet geworden ijzer,
hij stond altijd aan uw kant.

 

MORE IS LESS

summer-night-dress
Veel sterren van Crêpe de Chine, maar helaas geen vallende gezien.
Veel geuren, hier ten hove, van de zwoele liguster gesnoven.
Door hitsige blikken beloerd, zeg maar die van de Koperen Ploert.
Veel krolse bekoring gewekt, maar ook veel schaamte bedekt.

Het winteruur komt naderbij, de mooipraterij is voorbij.
Summer Night Dress hoopt verkast, dat hij volgende zomer nog past.

KATER KASKADEE

d5aa0fa6e7d4956c4e970e42b81ff0af

Nog zo’n kat en je hebt een bontjas?
Nee hoor, trap er maar niet in:
er zitten twee vlijmscherpe loerogen achter die zwarte brillenglazen. Hij kan er zelfs een mier mee zien lopen tussen de twee en de vijf meter ver.
Toen hij onlangs moest worden geopereerd, hield hij z’n ogen ver open tijdens de narcose, en kreeg hij ’kunsttranen’ toegediend om ze vochtig te houden.
Er zitten glinsterende sterren van wel 3.000 lichtjaren groot op z’n netvliezen: die van de ’kattenoognevel’ uit het sterrenbeeld ’draak’ of wat dacht je. Schillen afgestoten materie van stervende sterren. Zijn pupillen zijn gaswolken vol licht. Hij ziet daarmee verder dan de Hubble Space Telescope kan reiken.

 

eb0ef395c2f10c365f10e529b692cf8d

 

Ben blind? Je moest hem daar buiten maar eens op wacht zien zitten bij het muizenhol onder de stenen schildpad, in het katerlicht van de vallende avond: ik zie, ik zie wat jij niet ziet!
Nee, allemaal pose. Val dus maar niet in katzwijm voor hem, het zijn gewoon trukken van luie charel. Hij is ‘ooguit’ een beetje moe van de traagzame controletocht door de tuin deze morgen: of Ruig van hiernaast toch weer niet op zijn ligzetel heeft gelegen en er zijn rosse haren op achter heeft gelaten. Of kattin Sia misschien niet is langs geweest met haar fluwelen geurspoor. Nee, er valt met geen letter aan de gelaarsde kat te denken, als je z’n slome voortgang volgt langs de varens & de vijver. Als een kater in de morgendauw, zo voorzichtig.
Ik stuur mijn kat? Het feest is al lang gedaan, als hij daar toekomt. Zèlf gaan, er zit niks anders op. Het zal nog eerder andersom zijn: kat stuurt zijn mens. Asjeblief een paar muizen? Niks daarvan, het beest zit al vol koninginnehapjes & gebakken levertjes, door z’n mensmoeder bereid, soms zelfs tot in ’t holst van de nacht. Bovendien, hij zou er alleen maar mee spelen, je mag er toch niet aan denken?

 

cat_mouse

En eet hij ze toch op, dan gaat hij daarna weer kathalzen op de tapijten. Dus gewoon negeren, doorlopen en alvast die hoed meepakken.

SUSAN SCROFA

IMG_0464

Hoopt zij alzo haar gelaat op te leuken?
Amper zes krullen, wie lok je daar mee.

Demping van ’t eigen geknor door het hunne?
Ze knort in haar ééntje veel luider dan zij.

Poging om zich een ’big-smile’ aan te meten?
Breken die touwtjes, dan scheurt ook haar mond.

Of ter vervanging van haar muizenissen?
Varkentjes wassen, ook dàt lukt haar niet.

Eerst beneveld door de wijn, dan een ekster, dan een zwijn?
Wat de zeug doet, moeten de biggetjes ontgelden.

Duizend woorden

6a00d8341c50dd53ef0148c7d0d262970c-320wi

 Gekortwiekt blijven zij hun veren schikken,
ach, echter naar ik vrees, tot bloedens toe.
Ik laat hen vechtend naar elkander pikken,
terwijl ik ’dit is dom’ denk ’wat ik doe.’

Mijn fladderende woorden, beetgenomen
en van hun vrije uitloop weggelokt,
zijn -godzijdank?- niet meer aan ’t licht gekomen,
met bloedend hart heb ik ze opgehokt.

Zo blijft het stil op ’t erfgoed van Van Dale,
geen duif daalt er nog op de voederbak,
geen vleermuis zelfs vindt er nog onderdak.

Geen woord dat nog besmet raakt noch ter tale,
voor elke letter die de kop opstak,
hanteerde ik het bloedstollende: tsjak!

DE MENS

ogen masker 900

”De mens, ge kunt gij daar niet aan uit”,
zoals Gerard Walschap vaststelde in de slotzin van zijn roman ’Tor’?

-”Allereerst moet het heelal ondervraagd worden over de mens, en niet de mens over het heelal”, vindt de Franse schrijver André Breton.
-”Een mens trachten te begrijpen is zo moeilijk, dat men hem gemakshalve veroordeelt”,
meent de Vlaamse dichter George van Acker,
terwijl de Nederlandse dichter Bergman ervan maakt:
-”De mens, het enige dier dat zijn kont afveegt”.
Ook Dostojewski is niet mals met zijn stelling:
-”De beste definitie van de mens is volgens mij: ondankbare hond”.
Als we de Duitse schrijver Wolfgang Aschker aan het woord laten:
-”De mens is de maat van alle dingen. En als de maat vol is?”
Of Jean Cocteau:
-”Ieder mens draagt op zijn linkerschouder een aap en op zijn rechterschouder een papegaai”.
En de Britse schrijver John Calsworthy?
-”Wij zijn allemaal vertrouwd met de redenering: maak oorlogsvoering zo verschrikkelijk mogelijk en er zal nooit nog oorlog zijn. En geen mens die dat gelooft”.
De Amerikaanse Ecoloog William J.Mitch stelt op zijn beurt vast:
-“De mens heeft de atoombom ontworpen; geen enkele muis op de wereld is ooit op de gedachte gekomen een muizenval te ontwerpen”.
En uiteraard, ook Shakespeare heeft zich niet onbetuigd gelaten:
-”Een kwelling van zuchten en treuren laat de mens opzwellen als een blaas”.
Zo beschreef ook André Malraux de mens als ”een miezerig hoopje geheimen”.
Om vervolgens met Borderwijk te besluiten:
-”De haat is een moeder. Ach, wat ligt een mens warm aan haar borst, en hoe heet is haar melk!”

Kortom: “Het is zoals het is en het is vreselijk?”

Mooie-blauwe-achtergronden-hd-leuke-blauwe-wallpapers-blauw-afbeelding-02

“- Verzet je, ga te keer tegen het doven van het licht!”
schreeuwt de dichter Dylan Thomas.
Net zoals ook Hendrik Marsman dat doet in ’De grijsaard en de jongeling’:
-”Groots en meeslepend wil ik leven! Hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!”
Of zoals Otto Ludwig oppert:
-”De mens moet niet zorgen dat hij in de hemel komt, maar dat de hemel in hem komt”.
De ene mens is de andere een wolf? Een brutale mens heeft het derde deel van de wereld?
-”De mensen komen hier hun hart wassen”, zei een vrouw in het Himalaya gebergte tegen Michaël Palin.
De Nederlandse journalist Marc Chavannes bepleit:
-„Beschaving is zorgen dat ieder mens op essentiële momenten tussen geboorte en dood behandeld of getroost kan worden.”
-”Oordelen”, zo meent André Malraux dan weer ”is niet begrijpen. Elke bekentenis wil samenhangend zijn, en dat vervalst haar. De mens is ingewikkelder dan zijn logica.”
Ook volgens Montaigne „zijn zowel de oordelende als de beoordeelde onophoudelijk aan verandering onderhevig en aan beweging; dit holt elk idee van waarheid uit.”
-”En laten we niet vergeten, dat Judas onbesproken vrienden had”, werpt Ernest Hemingway op.
-”Pijn doet een mens nadenken, gedachten maken een mens wijs, wijsheid maakt het leven draaglijk,”zegt Patrick John.
Waarop Hölderlin verzucht:
-”O! Een god is de mens als hij droomt, een bedelaar als hij nadenkt!”
-”Het hart van de mens is als het kleed van de arme: op de plek waar het is hersteld, is het het sterkst”, repliceert de Franse schrijver Paul Brulat.
-”Een groot mens heeft twee harten”, meent Kahlil Gibran, ”het ene bloedt en het andere verdraagt.”
De mens, dat wonderwezen dat de liefde kent?

 

-”Ach, een beetje vleierij helpt de mens over veel vermoeidheid heen!”
lacht James Monroe, de vijfde president van de Verenigde Staten.

DE MORGEN

34

 Geil geritsel van gazetten,
het redactievarken knort.
Lunchpakketten, voor ’t vervetten,
niemand doet zichzelf tekort.

Wie zet men vandaag te kakken,
van wie is die hete brij?
Waar is ’t zout, waar zijn de slakken,
kon de nacht wel zonder mij?

Goed nieuws is gauw weggevreten,
hier de truffels, daar het zwijn.
Komt de wereld ooit te weten,
dat wij toffe jongens zijn?