Het luistert nauw, regent weer blauw, het geelbekt in de bomen,
het pimpelpaarst alom pow-pow, het moest er weer van komen.
Het varenst ons een lust voor ’t oog, gekruld, de hoofdkenmerken,
de eksters spelen pijl uit boog, het kleppert zware vlerken.
Het zomerjurkt zich uit de kast, het lijf begint te zoemen,
het bibst & buikt onaangepast, onder de tere bloemen.
Het voorjaart zich een tour de force, het licht wordt gladgestreken,
doch kerft in boom- & hersenschors een dodelijk uitroepteken.
Beducht voor ’t stalen aangezicht dat blikken kent noch blozen,
het fel beschoten tegenlicht valt schrijnend uit den boze.