2.
De wet van remmende voorsprong?
Memorie van antwoord? In dubio abstine?
Ik weet het, maar toch.
Een minnelijke schikking indachtig: moge minstens twee kopjes koffie
-van de circa 400 biljoen die er wereldwijd dit jaar zullen worden gedronken-
gelijktijdig aan u & mij, op het juiste moment, vertroosting hebben geboden,
same town, same place.
Desnoods in mijn verbeelding die de werkelijkheid tart, en/of andersom.
‘Dat moment, laat het langer duren’, om het met Goethe te zeggen.
Het hoeft geen Black Ivory Coffee of dure Kopi Luwak te zijn,
gemaakt van door olifanten of civetkatten uitgescheten koffiebonen:
ik heb sowieso een bijzonder boontje voor u.
Van Nelle’s fakkelkoffie? Daar valt wel iets bij voor te stellen:
vanaf de eerste dronk een hoog oplaaiende gloed van binnen,
met een weerschijn naar buiten die er niet om liegt.
Nomen est omen: dus koffie, geheten ‘de opwindende’.
Tijdreizen dan maar, en afspraak in Venetië,
in het eerste aldaar geopende koffiehuis van Europa, anno 1645?
Hoe dan ook, ik zie u even bij mij zijn.
Althans, dat probeer ik te geloven en/of te hopen, er naar uit te kijken
en/of te vermijden, zowel weg te wuiven en/of voor mij uit te schuiven.
Ik probeer het zélfs te vergeten, maar zoals ik al eerder heb gezegd:
ik onthou.
Dat het begint met witte naar jasmijn ruikende bloemen. Dat koffiebessen 8 maanden nodig hebben om te rijpen van groen naar rood. Dat Paus Clemens VIII lang geleden reeds ons kopje koffie heeft opgehemeld, toen de Clerus er bij hem op aandrong om deze ‘duivelsdrank’ te bannen, maar de paus uitriep:
“Deze drank is zo heerlijk dat het een zonde zou zijn dat alleen ketters
deze drinken! Laten we de duivel verslaan door deze drank te zegenen!”
Maar Akte van Verklaring:
gij zijt ketter noch duivel, gij zijt Zilverman, de heilzame Heler.
En daar drink je -zoals alle andere mensen ter wereld dat doen met elkaar-
niet zomaar koffie mee gelijk ‘iet van niks’.
Ik zou misschien wel flauw vallen van aandoening, zoals destijds Bette Davies
tijdens de eerste voorstelling van ‘It’s a Company’. En wie weet -nadat ook ik
weer ben bijgebracht met wat vlugzout- dat ik mij daarna tot u richt
met dezelfde woorden, waarmee zij zich toen tot haar publiek richtte:
“U kunt niet zeggen, dat ik niet voor u gevallen ben.”
Maar nooit ofte nooit wil ik u doen denken aan de kwebbeldame
die de toneelschrijver George Simon Kaufman ooit deed verzuchten:
“In ’s hemelsnaam, mevrouw, heeft u dan geen onuitgesproken gedachten?”
Of we nu wel of niet ooit die koffie zullen drinken, waardoor wij op slag
7% sneller zullen zijn in het herkennen van positieve woorden, en waardoor wij
bovendien meteen ook 65% minder kans hebben om alzheimer te krijgen?
Zelfs het ‘gezonken dik der koffij’ heeft er geen gedacht van.
Ik zou op z’n minst allicht mijn gehemelte verbranden, de vellen eraf.
Niettemin, hoeveel liever dan Goethe’s ‘Napels zien en dan sterven’.
Ik zou bijna zeggen waar wachten we nog op,
maar ik hoor de dadelverkoper uit duizend-en-één-nacht wel roepen:
“Mijn dadels zijn groter dan ze zijn!”
Of zoals er bovendien ook wordt gezegd: ‘De maan en de sterren
worden in het water gezien, maar ze plakken aan de hemel’.
Doch hoor mij hoe dan ook zingen:
“I just hope that the wind doesn’t blow you away.”