We blijven het maar doen, altijd opnieuw:
elkaar het bloed onder de nagels vandaan halen,
elkaar bedroeven, bestoken & verontrusten.
Altijd opnieuw weer bloed aan de paal:
er wordt gemarteld, geteisterd & getormenteerd,
kortom, we kunnen er wat van.
Wat de mens betreft,
daar heeft Elias Canetti heel wat gedachtegangen
voor op zijn innerlijke rooster gelegd, zich afvragend:
‘Wat is het, dat in de mens van nature verkeerd is?’
Te beginnen, op deze dag van goede Vrijdag,
met Canetti’s innerlijke schreeuw:
‘Tenhemelschreiend, wat een woord!’
Maar ook zijn volgend betoog
vindt z’n weg naar de dag van vandaag:
Niets helpt.
Men kan zich aan kannibalen vergapen,
langs een boomstam tweehonderd jaar terugklimmen,
men kan een pelgrimstocht naar Palestina maken,
naar Boeddha luisteren, Mohammed kalmeren, Christus geloven,
een bloesemknop bewaken,
een bloem schilderen, een vrucht verijdelen.
En men kan:
honden leren miauwen, katten leren blaffen,
een honderjarige al zijn tanden teruggeven,
de koorzang der engelen in Gods hemelrijk verhinderen,
Lao Tse ophitsen, Confusius tot vadermoord aanzetten,
Socrates de scheerlingsgifbeker uit de hand, en de onsterflijkheid
uit de mond slaan, men kan… maar het helpt niets, niets helpt,
er is geen daad, er is geen gedachte, op één na:
Wanneer is het moorden ten einde?
‘Zwarte wolk, verlaat mij nu niet,
blijf boven mij, opdat mijn leeftijd niet verschaalt,
blijf in mij, gif van mijn hartzeer,
opdat ik de stervende mensen niet vergeet.’
Spaar mij Heer, parce mihi, Domine,
wat is de mens, dat u hem zo verheerlijkt?
Waar richt uw goddelijk hart zich op,
peccavi, ik heb gezondigd.
Wat doe ik u aan, o bewaker der mensen,
waarom voel ik mij tegen u opgezet?
Waarom neemt u mijn zonde niet weg,
ik ben een last voor u geworden.
Daardoor slaap ik thans in het stof,
en verslik ik mij in eigen speeksel.
Maar mocht u ’t mij morgen weer vragen,
het zal niet zijn gestopt.