Hoe dan ook, ik was wat men noemt, een zwevende kiezer. Zoals men een ei in pekel kan laten zweven. Boven een afgrond, zoals later zou blijken?
In zweefvlucht op weg naar de stembus vroeg ik me nog steeds af: wat zal ik achter mijn kiezen steken. Indachtig de vrees: tussen lepel & mond, valt de pap vaak op de grond. Kiesheidshalve had ik al heel wat gekieskauwd, wat betekent: langzaam, treuzelend & zonder graagte vermalen. Als een boerin met kiespijn, doch niettemin één en al kieskeurigheid. Het zou dus een zweefduik worden, een sprong waarbij men zich voorover laat vallen. Want ja, dat was het.
Die zogenaamde vinger in de pap? Ik zou hem sowieso niet in de as kunnen steken, zo gering zou de betekenis ervan zijn. Het zou een digitale teerlingenworp worden, nadat ik er eerst nog eens met mijn (w)arme adem overheen had geblazen, wetend: dit wordt dobbelen tegen twaalf ogen.
Ik beet me kleinzerig in de vinger die het zou moeten doen, joeg er een pijnlijke spijker doorheen en voerde mijn vingerwijzingen uit. Vervolgens wreef ik het bloedvet weg van het scherm, om met de kiezen op elkaar weer huiswaarts te keren, onder de innerlijke verzuchting: had ik mijn wijsheidstanden nog maar.
De voorsten maken dat de achtersten niet in de kerk kunnen? Aan de klauw kent men de leeuw? Elke ketter heeft zijn letter? Het zijn niet allen koks, die lange messen dragen. Alles heeft zijn bestemde tijd: eerst het kooitje klaar, en dan het vogeltje erin. Vlaanderens hoop in bange dagen: kruisbestuiving? Te weten evenwel: geen enkele bij bezoekt een dorre roos.