HET VELLEKE

sarolta_ban_02

Het velleke is geen zotje, het weet wanneer het rimpelen moet? Geen porie van mijn ‘rijpere huid’ die daar inmiddels niet weet van mee te spreken. En geen bacterie daarop -van de 8 miljoen per vierkante centimeter!- die niet bang is, om voorgoed klem te geraken tussen de diepe voren. Doch zwart van kleren, wit van vlees, van buiten gezond, van binnen gewond: elk moet met zijn eigen huid naar de looier. En daar sta je dan met je gewassen nek.

Ondertussen dan maar de rug aan ’t vuur, de buik aan tafel, en in de hand een goede wafel? Of ieder wat van ’t stokvisvel, de gootsteen moet er niet vet van worden? Met boven de plee het bedenkelijke opschrift: Hier rust & rot, de overschot van brood & middagpot? Echter, dan denk ik weer aan de broodmagere Stijn Streuvels, die opmerkte: ”Ik kan nog maar twee ziektes krijgen, een velziekte of een beenziekte.” Wat er ook van zij, mijn suikerpeertjes hebben alleszins hun beste tijd gehad.

En ook al zijn er grepen op mijn luit, die nog niet zijn bespeeld: de slagpennen zijn me uitgetrokken, en mooi aangekleed begint pijn te doen. Je kunt overigens wat horen als je niet doof bent: de zwartste rook zoekt altijd het blankste vel. Een mens zou van minder zo benauwd gaan kijken als een koe in een kersenboom. Maar bovenal: de liefde verandert met het vel. Abiistis, dulcis caricae, gij zijt verdwenen, zoete vijgen?

Al zijn mijn levensgeesten nog niet verteerd, en riek ik hopelijk nog niet naar de schop, ik ben mijn drol alvast gaan begraven, echter, niemand wou het kistje dragen. Het is nog geen avond, zei de kraaienvanger? Morgen schijt er al een kraai, die vandaag nog geen kont heeft. Mijn god, ik wil geen gezicht krijgen als een paardenvijg, waar de kippen in hebben gepikt. Ik zeg verder niks meer, maar god hoort mij brommen.

Scan 80