ONS MUSJE

Zitten we ‘s morgens aan de ontbijttafel nog vertederd naar ‘ons musje’ te kijken, dat zich dag in dag uit op het tuinpad te pletter hupt & dat tot in onze lachrimpels naar onooglijke graantjes komt zoeken, maar jawel hoor: ‘s avonds heeft Rotkat kleine Vederling te stekken! Gekeeuw & gekef: ik hoef Van Dale daar niet bij te halen, hoor mij maar eens tekeer gaan op zulke momenten, de pintelierende zomeravond-buren liepen wellicht meteen naar binnen voor het nummer van de politie, ik hoorde de stad stilvallen onder mijn schrille schreeuw. Verstijfd vogeltje zat met gespreide vleugel in de voorlopig nog behoedzame kattenbek, en geloof me of niet, alhoewel nog ver verwijderd van de kerstnacht, plots kon ik waarachtig met de dieren spreken:

“LAAT DAT LOS, KAT! GODVERDOMME STOM BEEST, LOSLATEN ZEG IK!” En voilà, ze deed het. Ik zie nog haar vreselijk verschrikte blik, maar hoe dan ook, ineens lag het zieltogende vogeltje met kromtrekkende voetjes voor mijn poten. En toen zag ik het:

”HET IS GODVERDOMME ‘ONS’ MUSJE! HET IS NIET WAAR, DIE KAT MOET DOOD!”

Wat een vederlicht gevalletje, wat een bonzend piepklein hartje, wat een dodelijk geschrokken bibbertje. Maar geen bloed, en nog felle oogjes: zou het… Of zijn ze daar alweer met het onomkeerbare? Ik heb trekpootje in een kartonnen doosje gelegd met een taartrooster er bovenop & in een stille kamer aan de rust van de vallende avond toevertrouwd.

En jawel hoor: de volgende morgen, nog voor de tweede klep van de doos geopen was, schoot het klein vlerkmanske als een gelanceerd raketje pijlsnel de lucht in. Ik zal altijd warm worden van binnen, als ik er weer aan denk. Moeder, waarom leven wij? Voor zulke dingen dus, bijvoorbeeld. Niemand maakt mij nog blij met een dooie mus.