MET ZONLICHT GEVIERD

20 mei, de huwelijksverjaardag der ouders. Het blijft een fascinerende foto, ze zo arm in arm uit de kerk te zien komen, om ten diepste aangedaan de erehaag van vrienden en bekenden te passeren. Eindelijk op weg om kinderen te gaan maken, in een tijd toen men daartoe nog christelijk fel werd aangemoedigd. Moeder droomde van 10, het werden er 8.

Van 20 mei naar 1 maart: natuurlijk heb ik dat ettelijke malen opnieuw uitgeteld. Evenwel zonder het minste wantrouwen, maar toch bleef dat altijd even spannend. En hoewel mijn eerste geboorterecht aanvankelijk eerder aanvoelde als en plicht dan wel als een recht, inmiddels weet ik wel beter. ‘In evolutionair opzicht zijn onze hoofden sneller breed geworden dan de heupen van onze moeders. Daardoor doet het baren bij onze soort meer pijn dan bij andere dieren’ lees ik in het Groot lexicon van nutteloze feiten (Meyers, Hein & Rozendaal). Vermits ik moeders eerste was, heb ik haar dus het meeste pijn gedaan.

Het is ook zo indrukwekkend: het leven dat ze je geven, om daarna uiteindelijk zelf te moeten verdwijnen, als een conditio sine qua non. Na het overlijden blijven de hersenen nog 3 dagen signalen uitzenden? Echter, die van ons moeder zijn dat inmiddels al 26 dode jaren blijven doen, en die van onze vader toch ook al bijna zes. Toch moet ik ook altijd weer denken aan ‘de dode hond’ van Rutger Kopland: ‘De hond is nergens meer, iedere dag, dat is de eeuwigheid, het weg zijn van die hond’. Zo ook dus ‘het weg zijn‘ van de ouders.

En dan was daar vannacht plots die vreemde droom: met vrienden & bekenden in bootjes op het water. De afspraak was, dat we iets van een geliefde dode in het water zouden werpen, als een soort van afscheidsritueel. Ik had het -onlangs van mijn broer gekregen- schilderijtje bij, met daarop ons moeder. Kostbaar. Dierbaar. Mijn vertwijfelde worp heeft de droom overleefd, en staat thans voorgoed op mijn netvlies gebrand: de radeloze boog die het schilderijtje maakte en vervolgens de hoek waarmee het zich in het water spiesde, dat er hoog van opspatte. En ook, hoe ik mezelf absurd ”dag moeder!’ hoorde roepen.

Doch ik had er onmiddellijk enorm veel spijt van & ik vroeg me ‘ten hemel schreiend af: heeft dit eigenlijk wel zin, waarom doe ik hier in godsnaam aan mee, wie is hier uiteindelijk mee gebaat? Inmiddels wakker tot in m’n tenen, blijft die droom & zijn betekenis mij bezig houden. Het kan sowieso niet de bedoeling zijn dat ik definitief afscheid neem van mijn moeder. Het enige wat ik kon bedenken was: ….. maar misschien wél van haar dood?

Visueel lijkt het woord ‘dood’ op een bed, evenals het woord ‘bed’ zélf. Dan staat het woordje ‘bed’ in de kinderkamer, en het woord ‘dood’ in de ‘masterbedroom’? Hoe dan ook, het schilderijtje was er nog, toen ik beneden kwam. Ik denk inmiddels te weten wat ik heb gedroomd: dat zelfs moeders ‘visuele dood’ mij dierbaar is, ook al blijkt dat een procrustesbed te zijn. Maar van ‘uitrekken tot zij erin past’ is absoluut geen sprake. Haar dood blijkt een bed te zijn van ‘verstelbare’ makelij, en heeft zich aan hààr aangepast in plaats van andersom. Ook dat wordt vandaag met zonlicht gevierd. Komaan, vurige vader, voer haar nog eens door die erehaag, en zeg niet dat je daar geen zin meer in hebt..