FESTINA LENTE

De zonnewagen wordt weer gesmeerd? Zowel de gouden zon als de bronzen maan aan de achterkant worden eindelijk weer eens opgepoetst? Het winteruur is aan zijn zomerslaap begonnen, en de dagen lengen thans met een steeds langer gerekte haneschreeuw.

Deze beroemde Zonnewagen van Trundholm werd in 1902 door een boer op het Deense eiland Seeland tijdens het ploegen uit de grond gehaald. Gedateerd rond 1400 voor Christus, uit de eerste metaaltijd dus, thans in het Kopenhaagse Nationaal Museum.

De sneeuwvlokjes, alias de ‘vroegopjes’ zoals ze in de volksmond ook worden genoemd, zijn inmiddels alweer uitgebloeid & verwelkt. Echter, ze hebben aan hun zaden een wit zoet uitgroeisel, het zogenaamde ‘mierenbroodje’, waarmee de mieren graag hun larven voeden, waardoor ze alzo meewerken aan de verdere verspreiding van de sneeuwklokjes.

God schiep als een voorbeeldig dier de nijvere mier, zijn tweede schepping was nog beter: de miereneter’? Als het van de dichter Alfred Kossmann afhangt, in ieder geval wel.

Het wordt nu wachten op de eerste koolwitjes, die je met een beetje fantasie ook vliegende sneeuwklokjes zou kunnen noemen, maar ook op het gebrom van de hommelkoningin, in de hoop dat ze deze keer het honinggele hommelhuisje zal weten te vinden in de tuin, in plaats van daar opnieuw het onhandige borstelhok voor te kiezen.

Het ochtendgezang der vogels, daar kunnen we tegenwoordig naar fluiten, al ben ik daar zélf nauwelijks toe bekwaam. Je moet er voor naar het internet, als je niet tussen de velden woont. Wat een pijnlijk verontrustend signaal en wat een godsgruwelijk gemis.

Niettemin toch een jonge merel gehoord die soms zeer bescheiden alsnog zijn eerste deuntje probeert te oefenen. Gelezen echter dat ze het voorbeeldgezang missen van de verdwenen oudere merels. Dus gedroogde meelwormen op het tuinpad gestrooid en met appelen staan gooien alsof de tuin een ballenkraam op de kermis zou zijn, in een ultieme poging om mereltje hier te houden. Raak gooien hoeft gelukkig niet, liever niet zelfs.

De donkerrode pantservellen rondom mijn wintertenen beginnen eindelijk af te brokkelen, terwijl de bruine lente-tenen van de varens daarentegen alsmaar dikker worden, en dus weldra zullen openbarsten. Het eigen menselijk verlangen naar lente-opkalfatering neemt gestaag toe, al zorgt de schrale noordoostenwind voor zowel vertragingen als uitdagingen.

De bloesemboom van de buren alsook mijn eigen seringen beginnen kleur te bekennen. Ik wou dat ik mijn beide ogen hommelvleugels kon geven, zodat ik ze in vogelvlucht boven de stad kon doen vliegen, maar wat blijken het honkvaste bolussen te zijn. In combinatie met mijn huismusserigheid ontsnapt mij dus sowieso heel wat moois, spijtig genoeg.

Het leven legt de mens steeds meer het gepaste zwijgen op, doch mijn al dan niet geschreven of al dan niet verzonden geraakte brieven zullen sowieso verzegeld zijn met een al dan niet geoorloofde kus. Kortom, de lente viert zowel het nieuwe aanbod der zegeningen, als de oude moed der immer aanwezige wanhoop. Festina lente, lente!