TSJILP!

In deze plotse kou, drie gram hulpeloos leven. Daar is dus het woord ‘weerloos’ voor uit gevonden, want begin er maar aan. De jonge musjes zijn ongeveer zo ver, maar april is eens te meer niet mals voor hen. Nergens nog een insect te bespeuren, daar is het weer te koud voor. Voorlopig dus weinig of geen eten?

Kijkend naar die wonderlijke sneeuwvlokken was me dat toch weer een doorn in het oog. Het mussenvolkje staat sowieso al op de rode lijst genoteerd als ‘kwetsbaar’ en ‘achteruitgaand’. Hun afname in aantal wordt ‘zorgelijk’ genoemd, las ik. De eveneens kwetsbare fruitbloesems kunnen bij zoveel grilligheid eventueel nog op vuurkorven rekenen, maar vogels staan er dus alleen voor.

Dames & heren, het wordt onderschat:
wij missen bescherming & een vogelbad!
Al kraken wij ’s winters soms keiharde noten,
wij hebben gelukkig geen bloed in de poten!

’s Morgens gaan drinken is ons eerste werk,
er vrolijk op los tsjilpen, ons handelsmerk.
Wij melden u thans dat wij bij tussenpozen,
ook kruimels & kaas lusten & abrikozen!

Wij houden van tuinen, maar niet van het bos,
lees, mensen ’t boek ‘Mussenlust’ van Peter Vos!
But please, wat betreft al die mormels van katten:
leg ze -verdomme!- niet zo in de watten!

Toch wel plezierig om te weten: het mannetje -zie hierboven!- is te herkennen aan zijn zwarte bef. En hoe groter die is, hoe meer zaadcellen hij weet te produceren, dus hoe meer kans hij maakt bij de vrouwtjes. Mussen blijven levenslang samen, wat dat dan ook moge betekenen: in het wild hooguit 3 jaar, maar de oudste wildlevende mus heeft er niettemin 18 jaar van weten te maken.

Het mannetje begint al in januari met verschillende nestplaatsjes ‘halfsegat’ klaar te maken. Daar mag het vrouwtje er dan ééntje van uit kiezen, en dat maken ze dan samen verder in orde. In maart worden er gemiddeld een viertal eitjes gelegd. Daar kunnen, in de tien dagen ervoor, tot 40 paringen per dag aan vooraf zijn gegaan. De eitjes worden door het vrouwtje in 12 dagen uitgebroed.

Ik ben het meteen gaan opzoeken toen het plots zo begon te sneeuwen, en jawel hoor: begin april vliegen de jongen al uit. Ze worden nog een hele tijd door hun ouders gevoed met insecten, zoals vliegen en muggen. Maar dan moeten die er wel zijn natuurlijk. Die sneeuwvlokken, al vliegen die nog zo dartel in het rond, daar kun je als vogel niks mee aanvangen, wel integendeel. Tegenslag dus.

Terwijl het sowieso een bedreigende wereld is vol vijanden, sterven niettemin veel jonge vogels gewoon van honger & dorst. Kortom, van al die jonge musjes is er na drie maanden nog slechts de heft over. De soms uiterst grillige weersomstandigheden mogen dan normaal zijn in april, voor die aandoenlijke ‘driegrammertjes’ kunnen ze mede een kwestie worden van leven of dood.

Hoe dan ook, nooit zal ik blij gemaakt kunnen worden met een dode mus. Bij leven & welzijn weten zij met hun vrolijk gesjilp & hun aandoenlijke eenvoud de mens al van oudsher te inspireren. Daar kan geen ‘gevleugeld’ woord tegenop.