Wat moet ik met bekoorlijkheden?
Die leiden slechts tot misverstand.
Want, schone vrouw zo zeer aanbeden,
mijn lid wijst niemand van de hand!
Vooral het lid dat ik mag dragen:
kloekmoedig, dapper, flink en sterk.
Een lid dat nimmer zal versagen,
want het verhardt zich in het werk.
Een kleine kaatsbal springt tot leven
wanneer men even op hem tikt.
Zo draagt mijn lid het hoofd geheven
en nooit ziet men het neergeknikt.
Zoals een hengst als de klaroen schalt
briest, trappelt, stampvoet vol jolijt:
zo stort mijn schelm, waar iets te doen valt,
zich immer vrolijk in de strijd.
Zijn schermkracht kan ik steeds vertrouwen,
nooit hangt hij moe of lam terneer.
En hij ontlokt de heetste vrouwen
de kreet: ‘Heer Lid, ik kan niet meer!’
Gedicht ‘Stanza’s‘ van de Franse dichter Pierre Motin, (1566-1610), vertaald & toegelicht door Ernst van Altena: “Alweer zo’n auteur wiens naam we in de Franse literatuurgeschiedenis nauwelijks vermeld vinden. Motin was één van de vruchtbaarste medewerkers aan de in 1618, dus acht jaar na zijn dood, verschenen bloemlezing ‘De Satirische Parnassus’. Aangezien vrijwel alle exemplaren van dit erotsich standaardwerk in de zeventiende eeuw door de clerus verbrand werden, verdween ook Motins faam op de brandstapel.”