(naar een gedicht van Gerrit Komrij)
Hij leest, zonder te lezen, een verhaal
Dat als een scheermes door zijn hersens gaat,
Dat in zijn nek slaat als een bliksemstraal
en dan blijft steken in zijn ruggegraat.
Het is een koud verhaal, vol hete haat.
Het gaat tekeer en vult hem vertebraal.
Zijn mergpijp gilt ervan als vlees dat braadt.
Het is geschreven in zijn moedertaal.
Hij leest het. En zijn achterkant voelt kaal
En open aan, een ruggelings gelaat,
Een reflecterend vlies, waarin brutaal
zijn eigen spiegelbeeld hem gadeslaat.