TUSSEN ZON & MAAN

Maanrock in Mechelen?
De weergoden steggelen!

En duidelijk niet om een niemendalletje:
de wolken losten van alteratie plots allemaal
tegelijk hun hoognodige plas hemelwater
boven het meteen pisnatte Mechelen.


Een regen van welzijn? Niet voor de Maanrockers helaas!
Gelukkig was mijn eigen beslissing reeds genomen:
ik zou vandaag niet buiten komen.

Ik mocht dus alweer mijn zegeningen tellen:
dat ik droog kon blijven onder zoveel stromend water
alsof ook het glas van de ramen er mee weg leek te drijven
.

De torteltjes in de tuin bleven niettemin roerloos
als prachtige versiersels op de Taxustakken zitten, alsof ze
van namaak waren en ik ze er zelf in had vastgemaakt.
Ik heb er mijn ‘lachduifjes’ alleszins om bewonderd,
en alweer in niet te beschrijven hoge mate.

Terecht dus weer een zak van 20 kg tortelvoer besteld.
In mijn volgend leven wil ik een tortelduif zijn in
onze eigen tuin, ook al is die dan inmiddels alweer van
iemand anders. In de vurige hoop echter, dat dat dan
onze eigen dochter of kleindochter mag zijn.

Inmiddels probeert de zon er ‘voor de frim’ alsnog
het beste van te maken, in een ultieme poging om
de Mechelse Maan nog even de torenhoge loef af te steken,
alvorens die straks -eveneens- weer zal worden geblust.

Ze hadden het maar Zonnerock moeten noemen!’
hoorde ik de miscontente zon mompelen.

WOORDWAFELS BAKKEN

Benodigdheden:
7 gr. mist, 500 gr. letterbloem, 175 gr. smakboter,
4 windeieren, 100 gr. heelalsuiker, 1/4 liter inkt,
een snuifje ratelzout.

°°°°°°°°°°°°°°

Breek de gevriesdroogde mist in wat inkt,
totdat er weer animo in parlevinkt.
Zorg dat de letterbloem goed wordt gezift,
daar anders de boter schabouwelijk schift.

Klop de vier windeieren krachtig dooreen,
ja dàt mag gerust even door ’t dolle heen.
Verwijder de komma’s alsook ieder punt,
gebruik extra gloeistof liefst niet onverdund.

Men houde zich ver van gebrul & gebral,
vermijd uilenbal maar ook augiasstal.
Voeg de heelalsuiker bij ’t ratelzout,
en meng het geheel alsof ’t is voorgekauwd
.

Men bakke het deeg in een vloek & een zucht,
tot heerlijke dampen van gebakken lucht.
Men ete de woordwafels ongegeneerd,
van goudgeel besmeerd, tot ze bruin zijn verteerd.

FIJNSTRAAL

Een Herderstasje, dacht mijn Medestander. Het stond daar ineens als een tenger wachtertje naast de voordeur, omhoog gekomen uit de smalle voeg tussen muur en stoeptegel. Zo dapper, dat ik het niet over mijn hart kon krijgen om het uit te trekken.

De mens heeft soms zulk een ondraaglijke overmacht: één ruk en afgelopen. Zonder er ook maar één seconde bij stil te staan, wat een wonderlijke opgang dat in feite is, al wat er uit die grond zomaar tevoorschijn komt. En wat een krachttoer dat is, wat zo’n plantje doet.

Enfin, het blijkt bij nader toezien geen Herderstasje, maar ‘Fijnstraal’ te zijn. Een overleverdje van jewelste. Afkomstig uit noord-Amerika, en vroeger al door de Navajo-indianen gebruikt tegen puisten & slangengif. In de lente & de zomer zijn de kleine madeliefachtige bloemetjes een voedselbron voor bestuivende insekten. De honderdduizende zaadpluisjes zijn zo licht, dat ze naar eindeloos ver kunnen uitzwermen.

Blijf verwonderd? Blijf jij daar maar rustig staan, Fijnstralig Wachterje, via je vernuftig penworteltje uit die o zo smalle groef vol droog zand omhoog gekomen: knap hoor!

Moja vieda

Moja Vieda, mijn gedachten
gaan uit van ‘veréénde’ krachten:
ieder antwoord, elke vraag,
grijpt mijn denken bij de kraag.

Alles tussen zien & horen
trekt niet te bespeuren sporen:
doch ze zingen bij mooi weer,
hier leg ik mijn zakdoek neer.

Of op zoek naar wat erbarmen,
met de ziel onder de armen:
hoe vertroostend als dan blijkt,
wij zijn op elkaar geijkt.

STERRENSTOF

En weer zal zij
haar sterren strooien,
vanuit haar lichtend
voortbestaan,

alzo blijft zij
zichzelf voltooien,
zij strooide reeds van
meet af aan

haar sterrenstof
tot in de plooien,
van ’t leven dat is
voort gegaan.

OPTELSOM

Mocht wat-niet-kan min niet
ons iets van harte gunnen,
mocht dat, plots in ‘t verschiet,
tegen een stootje kunnen,

plus minus meer dan ooit
het desondankse willen,
in weerwil van de nooit
verzoenbare verschillen,

mocht dat, tot hier geschopt,
gezoet dus ongezouten
een uitkomst zijn die klopt,
ondanks de som der fouten,

tot spijt van wie ’t benijdt,
dat ware iets bijzonder:
bleek ik in tegenstrijd
dan toch een rekenwonder.

VERLOS ONS VAN HET KWADE

Ach, dat schuwe zesjarige kind in mij, ik heb er nog altijd mee te doen als ik niet kan slapen: hoe de duivel zijn eindeloze rondjes heeft gelopen in de donkerte rondom ons bed. In de hoop wellicht dat wij doodzonden hadden gedaan & desgewenst de stuipen zouden krijgen. Ons bed hadden we duidelijk van god gekregen, want daar dorste de duivel blijkbaar niet aan of in te komen, dus daar waren we veilig, daar viel niet aan te tornen.

Echter, we zouden het niet gedurfd hebben een vinger of zelfs maar een klein teentje buiten het bed te steken. Daar hadden wij een fataal gedacht over, mijn zusje & ik, dus vermits we nog altijd leven, is dat bijgevolg ook nooit gebeurd. De duivel moet er vast hoefpijn van hebben gekregen, van al dat nutteloos rond gesluip in onze kamer.

Alhoewel, er moeten een paar weken geweest zijn van godverdomd duivels genoegen, want jawel hoor, vroeg of laat begin je dan ineens toch naar sulfer te ruiken en naar innerlijke brandwonden: ik had een doodzonde begaan, wat een gruwelijk geheim!

Ik had namelijk, voor we naar de mis gingen, een kruimeltje brood van de reeds gedekte tafel gepakt & opgegeten. Toen mijn moeder ons allemaal voor zich uit ter communie joeg, heeft ze mij ongeweten meteen ook mijn eerste doodzonde ingejaagd. Die godverdomde kruimel veranderde op slag geheel mijn kinderleven: ik zou kunnen sterven nog voor ik dat had kunnen gaan biechten! Een doodzonde, de mensen moesten het weten…

Drie keer opnieuw vooraleer ik die kruimel verteerd kreeg, drie keer opnieuw dat bange wachten op vergeving en dus wekenlang onder de doem van doodzonde moeten leven.


Omdat het zich allemaal zonder veel ophef had voltrokken, blééf ik onzeker van de definitieve vergeving. En dat is niet mijn laatste keer geweest, het is zelfs voor herhaling vatbaar gebleken: door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn overgrote schuld.

PULVER

Wàt denk ik hier rond te strooien,
schilfertjes melancholie?
Spikkels van de Trut van Troje,
of Poeder van Sympathie?

Duizend snippers metaforen,
vermalen mooipraterij?
Klom ik op mijn pulvertoren,
schoot ik weer mijn doel voorbij?

Korreltjes versneeuwde tranen,
ijzig verhàgeld verdriet?
De verhakkelde membranen
van een uitgezongen lied?

Pulver dat er voor kan zorgen,
dat geen haan er nog naar kraait?
Stukjes daglicht die vanmorgen
uit de bomen zijn gewaaid?

Niets om nog van op te kijken,
woordstof dat is losgeraakt?
Vrije val of te ontwijken,
zie maar wat je er van maakt
.