GROETEN UIT NOSTALGIA

Gij zijt verdwenen, zoete vijgen? En ook de kaneelwijn is op?
In de zetel gelegen: dus niet gedanst, niet jong genoeg meer
voor de daad & de durf?
Pluimen verliezen, daar weet mijn innerlijke tortel aardig
van mee te koeren. De veervelden zijn uitgedund,
het is dus hooguit nog pronken met andermans veren.

Vrienden zouden alleen degenen mogen heten,
die ontdekken hoeveel jaren er voor hen in het verschiet liggen
en ze dan onder elkaar verdelen. Maar de vreemdmaker loopt tussen de mensen en duwt ze uit elkaar. Gods hartslag in ons: de angst. Een god die de mensen niet geschapen, maar gevonden heeft. Een god, zo minuscuul dat hij ieder schepsel binnenglipt’.


Aldus Elias Canetti.
Winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur in 1981, en schrijver
van het in mijn schoot verkleefde ‘Boek tegen de dood.’

‘Wat belachelijk dat men wil worden lief gehad en ‘zichzelf kent’.

Niettemin, geliefde genaamde, uw blik op mijn woorden
maakt ze inktblauw, maakt zelfs woorden van de vlekken.
Uw geest zweeft er overheen, als een teken:
‘Er zij licht!’

Maar o, het nostalgisch verlangen
van de fluisterende ziel: zoals het woord ‘ooit’ gevangen zit
in het dichtgenaaide woord ‘nooit’.

I know you know, and that’s all I need.

GROETEN UIT RUKKELINGEN

Plots die uiteenspattende wolk van pluimpjes,
alsof het sneeuwde. Een kortstondige verwondering,
die echter op slag veranderde in hartverlammende afschuw.

Een klamper dus, die zich out of the blue tegen 100 km per uur
op een parmantig rondwandelend tortelduifje wierp,
op nauwelijks een paar meter van ons vandaan.

Plotser bestaat niet.
Ging ook meteen genadeloos rukkend aan het werk.
Ronduit niet om aan te zien. Ik heb mij de rest van de dag
en de daarop volgende nacht eindeloos afgevraagd:
te laat voor welk ingrijpen dan ook?

Waar bleef mijn hartverscheurende schreeuw?
Te laf om er naar toe te schieten, omdat er bezoek was?
Met mijn groot lomp lijf dat kleine weerloze torteltje
niet weten te beschermen: shame were is thy blush?

De schrijnende resten gingen mij door merg & been:
alleen nog het kopje op een bedje van donsveertjes.
Met even nog een helder open oogje, alsof het mij
nog een laatste keer wou aankijken, zoals het dat zo dikwijls
had gedaan. Maar toen kwam er ineens een vliesje over
alsof het zeggen wou: schluss damit.

Ik heb Torteltje’s kopje met beloftevolle woorden
toevertrouwd aan de bloeiende hortensia’s, waarlangs het
voorheen zo dikwijls naar mij toe kwam gewandeld.
De rollen zijn nu dus omgekeerd.
Alleen, ik wandel er niet langs, ik blijf er bij stil
staan.

Die uitgerukte veertjes. De aanblik ervan joeg het kind in mij
naar buiten om te doen wat ik dus heb gedaan:
ze terug bijeen geraapt & opnieuw herschikt.
Wellicht zal alleen god weten & begrijpen waarom.

GROETEN UIT NIEMANDSLAND

Er werd zogenaamd ‘gefeest’ gisteren. Onder het motto:
als je jezelf niet kittelt, dan lach je nooit.
Dat resulteerde helaas enkel tot de pijnlijke vraag:
waar is der vaderen fierheid heen?

Moest dàt de reflectie zijn van Vlaanderen’s betekenisevolutie:
dat opgefokte flierefluitersfeest op de Grote Markt in Antwerpen?
Die sterrenparade van kromme liedjesteksten?
Brabo, die op zijn eenzame hoogte zin leek te krijgen om die
bronzen reuzenhand met een slingerworp de stad in te gooien?

De vleierijen op de Navo-top richting Trump stelden
plots niets meer voor. Het geslijm richting podium hing gisteren
in zware slierten boven wat er van Vlaanderen nog over bleef:
onwaarachtigheid & een gekweeld, veelal amechtig taalgebruik.
Ook het begeleidende orkest verdiende beter.

Voor goudzoekers, maaglijders & kribbebijters viel er alleszins
niet veel te rapen, mijn gedacht. Figuurlijk bekeken alleszins
weinig ‘gulden sporen’ te bespeuren.
Leve Zjef Vanuytsel in het Land van Ooit.

GROETEN UIT WOLKENKOEKOEKSHEIM

Van vliegen gesproken: je moet er wel
een hemelhoge vlucht voor nemen om er te geraken,
in die door de vogels gebouwde luchtstad
‘Wolkenckuckucksheim’ zoals beschreven door de
Griekse dichter Aristophanes in zijn komedie ‘De Vogels’.
Het thema daarvan lijkt actueler dan ooit: ‘Macht en
desillusie, op zoek naar een utopische samenleving’.

Voor wie vleugels heeft staat de hoogte open?
Geen vogel die er de vleugels voor laat hangen.
Maar ook al wordt er beweerd: het is beter eens
in de hemel, dan zeven keer aan de deur, men kan
niet met kousen en schoenen in de hemel komen.

Dat kan dus alleen maar ‘auf flügeln des Gesanges’.
Wie eine Berührung der Seele.

Of zoals Achterberg zou zeggen:
En de ziel, het helle zeil,
als een vogel over mij.
Hemelsnede.
Heil.

TO DO LIST?

Ondanks de wetten & de weemoedigheid
tussen Elsschot’s beruchte droom & daad:
toch leren vliegen deze zomer, om gewoonweg
weg te vliegen: maar naar waar dan wel?

Om te beginnen, tortelduifsgewijs naar
de dikste tak van de Taxus in eigen tuin,
met diezelfde niet mis te verstane tortelroep:
I love you! I love you! I love you?

Of zal het in feite alleen maar neerkomen
op mezelf trachten te overstijgen,
en er eindelijk dan toch eens in te vliegen,
in die nabestaande ballast van ons huis?

Gedoemd dus tot traagzame zomerpost,
bevrijd echter van het dwingende betoog, om
van elk geworden woord te moeten denken:
ik had liever gehad dat het vloog?

Doch dat dichterlijk ‘verre tussen u en mij’
in Leopold’s ‘Rijkdom van het Onvoltooide’
valt niet in droefenis te verstaan: ik blijf
u nabij, ondanks dat verre-tussen-u-en-mij.