OPGEBOUWD UIT HETZELFDE

Als er één titel in de bibliotheek mij niet kon blijven ontgaan, dan is het wel deze. Mijn eigen broers & zussen hebben die literatuur niet eens nodig, ze hebben genoeg aan die fascinerende titel ‘Opgebouwd uit hetzelfde’ om mij minstens even zeer te boeien, want wat liggen ze mij na aan het hart, mijn eigen ‘opgebouwden uit hetzelfde’. Maar juist ook mede daarom wist dit boek van Jan Fontijn mij zo te intrigeren.

Jan Fontijn was een Neerlandicus en literatuurwetenschapper, geboren in Amsterdam op 6 januari 1936, en gestorven op 9 februari 2022. Hij verkoos de biografie als literair genre, en was de echtgenoot van schilderes & schrijfster Charlotte Mutsaerts. Hij had zes zussen en vijf broers, dus allemaal eveneens ‘opgebouwd uit hetzelfde’.

Hij vangt aan met zijn eigen verhaal daaromtrent: ‘Families zijn kruitvaten die bij het minste of geringste kunnen exploderen. Ik weet dat eigen ervaring. Toen ik, de een na jongste van een gezin van twaalf kinderen, een autobiografisch familieroman schreef, barstte de bom.

Geen van mijn zusters wilde nog iets met me te maken hebben. Ze waren woedend. Men belde mijn uitgever op en verweet hem dat hij het boek uitgegeven had. Wat men mij precies kwalijk nam, is me nooit duidelijk geworden. Ik schreef hen brieven, organiseerde gesprekken en verweerde me door erop te wijzen dat het een roman was en dat het heel goed mogelijk was dat zij andere visies hadden.

Het baatte niet. Langzamerhand drong het tot me door dat ik hen nooit zou kunnen overtuigen. Zij hadden over het familieleven hun eigen beeldvorming, die evenals de mijne niet alleen uit feiten maar ook uit mythes en wishful thinking bestond, waarbij allerlei onaangename herinneringen niet werden toegelaten. Blijkbaar had ik door mijn familieroman het broze en gecompliceerde web dat ze zelf over hun jeugd en familie hadden geweven wreed verstoord.’

Dit probleem hier door Fontijn aangehaald heeft mij persoonlijk altijd ten zeerste bezig gehouden. Ik herinner mij daarover een nachtelijk gesprek in een café in Rijkevorsel, met mijn verre neef Leo Pleysier: ‘Dat ik dat nooit zou willen, durven of kunnen, mijn eigen familie bloot schrijven, en of hij dat geen probleem vond.’ Zijn antwoord ging grotendeels verloren, want even later viel de politie er binnen, om iedereen die daar nog zat na het sluitingsuur, te proces verbalen.

Echter, ik kan mij de confronterende situatie wel voorstellen: je zal maar zo’n schrijver in je familie hebben. Doch ook Leo Pleysier heeft dit euvel moedig & glansrijk weten te overwinnen, en/of te omzeilen. Dus zijn antwoord destijds zal sowieso het juiste zijn geweest.

Toen ikzelf onlangs ter sprake bracht, hoe wonderlijk ik dat vond, dat wij allemaal in dezelfde baarmoeder hadden gezeten, werd dat eerder een ongemakkelijke gedachte gevonden. Mij echter ontroert dat nog steeds. Te weten bovendien hoe ziek ons moeder er altijd van werd, acht keer opnieuw, plus nog een miskraam en eentje doodgeboren.

Klaargespeeld op tien jaar tijd, plus een zaak opgebouwd. ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht, zoals een mantel om ons heen geslagen’. Zelfs Oosterhuis heeft het geweten & opgeschreven.

Ik hoorde onlangs klagen over het woord ‘mantelzorger’: men meende dat daar een beter woord voor moest worden gezocht? Toen ik die benaming voor de eerste keer hoorde, klonk mij dat echter als poëzie in de oren, want wat een ‘betekenisvolle’ omschrijving, los van hoe moeilijk dat soms ook kan zijn: ‘Ik sla mijzelf als een beschermende mantel om je heen.’ Heden ik, morgen gij, dankuwel, alstublieft.