PERFECT SYMPHONY

Golden boy Ed Sheeran wordt vandaag 34, en hoe noemen we dat: de fleur? Die heerlijke Britse singer-songwriter, even vuurspuwend ros als twee van mijn eigen broers. Altijd felle kleppers, die 24-karaatse koppen, met hun apart koperen-ploert-karakter.

Al werd mijn vader-juwelier er vroeger op aangesproken, wanneer ons jongste Roske eens met hem meeging, toen er ergens weer een klok aan z’n slinger moest worden gevoeld. “Het ziet er een heel handig ventje uit, maar wel spijtig van dat haar, hé..” Waarop mijn vader dan antwoordde: “Integendeel, ik ben niet voor niets een goudsmid, hé..

Erkenning van Ed Sheeran’s onweerlegbare talent door Elton John mag niet verwonderen. Uiteindelijk werd hij de eerste solo-artiest die helemaal alleen optrad in het gigantische Wembley Stadion, en stond zijn ‘Shape of You’ in meer dan 20 landen op nummer 1. Hij schreef nummers voor ‘The Hobbit’ en voor ‘The Fault of our Stars’. En zo stond hij hierboven voor Buckingham Palace tijdens het slotconcert van het Platinum Jubileum van de Engelse koningin. As a real Mister Sunshine.

Hieronder dan weer een boeiende studio-opname van Ed Sheeran’s nummer ‘Perfect’ met Andrea Bocelli. De titel van het lied alsook het hele gebeuren dekken in mijn ogen de lading volkomen. Beautiful music, beautiful people, daar hoeft volgens mij geen tekening meer bij.

Die blije opwinding. Dat heerlijke plan. Die beloftevolle & de glorieuze voltooiing ervan. Die zinderende stemmen. De ziende versus de horende. De zichtbare levensvreugde dit samen te kunnen doen.

Die tastende vingers van Andrea Bocelli langs Ed Sheeran’s woorden, versus die bewonderende blik van Ed Sheeran zelf. Pure ogentroost.

OPGEBOUWD UIT HETZELFDE

Als er één titel in de bibliotheek mij niet kon blijven ontgaan, dan is het wel deze. Mijn eigen broers & zussen hebben die literatuur niet eens nodig, ze hebben genoeg aan die fascinerende titel ‘Opgebouwd uit hetzelfde’ om mij minstens even zeer te boeien, want wat liggen ze mij na aan het hart, mijn eigen ‘opgebouwden uit hetzelfde’. Maar juist ook mede daarom wist dit boek van Jan Fontijn mij zo te intrigeren.

Jan Fontijn was een Neerlandicus en literatuurwetenschapper, geboren in Amsterdam op 6 januari 1936, en gestorven op 9 februari 2022. Hij verkoos de biografie als literair genre, en was de echtgenoot van schilderes & schrijfster Charlotte Mutsaerts. Hij had zes zussen en vijf broers, dus allemaal eveneens ‘opgebouwd uit hetzelfde’.

Hij vangt aan met zijn eigen verhaal daaromtrent: ‘Families zijn kruitvaten die bij het minste of geringste kunnen exploderen. Ik weet dat eigen ervaring. Toen ik, de een na jongste van een gezin van twaalf kinderen, een autobiografisch familieroman schreef, barstte de bom.

Geen van mijn zusters wilde nog iets met me te maken hebben. Ze waren woedend. Men belde mijn uitgever op en verweet hem dat hij het boek uitgegeven had. Wat men mij precies kwalijk nam, is me nooit duidelijk geworden. Ik schreef hen brieven, organiseerde gesprekken en verweerde me door erop te wijzen dat het een roman was en dat het heel goed mogelijk was dat zij andere visies hadden.

Het baatte niet. Langzamerhand drong het tot me door dat ik hen nooit zou kunnen overtuigen. Zij hadden over het familieleven hun eigen beeldvorming, die evenals de mijne niet alleen uit feiten maar ook uit mythes en wishful thinking bestond, waarbij allerlei onaangename herinneringen niet werden toegelaten. Blijkbaar had ik door mijn familieroman het broze en gecompliceerde web dat ze zelf over hun jeugd en familie hadden geweven wreed verstoord.’

Dit probleem hier door Fontijn aangehaald heeft mij persoonlijk altijd ten zeerste bezig gehouden. Ik herinner mij daarover een nachtelijk gesprek in een café in Rijkevorsel, met mijn verre neef Leo Pleysier: ‘Dat ik dat nooit zou willen, durven of kunnen, mijn eigen familie bloot schrijven, en of hij dat geen probleem vond.’ Zijn antwoord ging grotendeels verloren, want even later viel de politie er binnen, om iedereen die daar nog zat na het sluitingsuur, te proces verbalen.

Echter, ik kan mij de confronterende situatie wel voorstellen: je zal maar zo’n schrijver in je familie hebben. Doch ook Leo Pleysier heeft dit euvel moedig & glansrijk weten te overwinnen, en/of te omzeilen. Dus zijn antwoord destijds zal sowieso het juiste zijn geweest.

Toen ikzelf onlangs ter sprake bracht, hoe wonderlijk ik dat vond, dat wij allemaal in dezelfde baarmoeder hadden gezeten, werd dat eerder een ongemakkelijke gedachte gevonden. Mij echter ontroert dat nog steeds. Te weten bovendien hoe ziek ons moeder er altijd van werd, acht keer opnieuw, plus nog een miskraam en eentje doodgeboren.

Klaargespeeld op tien jaar tijd, plus een zaak opgebouwd. ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht, zoals een mantel om ons heen geslagen’. Zelfs Oosterhuis heeft het geweten & opgeschreven.

Ik hoorde onlangs klagen over het woord ‘mantelzorger’: men meende dat daar een beter woord voor moest worden gezocht? Toen ik die benaming voor de eerste keer hoorde, klonk mij dat echter als poëzie in de oren, want wat een ‘betekenisvolle’ omschrijving, los van hoe moeilijk dat soms ook kan zijn: ‘Ik sla mijzelf als een beschermende mantel om je heen.’ Heden ik, morgen gij, dankuwel, alstublieft.

HUIS VAN WANTROUWEN

Het zal misschien wel zo moeten, of nodig zijn, maar het is een feit: wantrouwen heerst. Zowel over- als onbe-. Het morrelt zowel aan de voor- als aan de achterdeur van wellicht ons aller gemoed? Het lijkt heden ten dage alvast geen synoniem meer voor dat waardevolle woord ‘behoedzaamheid’, niettemin aangegeven als..hetzelfde?

Zo wantrouwig als de reus Argus met zijn honderd spiedende ogen, zo moet men blijkbaar in het leven staan, om geen naïeveling te worden genoemd? En ook al vallen er om beurten telkens twee van in slaap, de andere 98 weten perfect wat hen te doen staat: wantrouwig blijven.

Ooit stond de ‘maar’ voor de ‘ja’ zoals in: zeg maar ja tegen het leven. Doch steeds vaker zijn de rollen eerder omgekeerd, en staat de ‘maar’ achter de ‘ja’ als de stijve kwispel van een boze hond z’n staart.

Niettemin, het is geweten, het is uitgelegd: de extremen zijn nodig om een ei hard gekookt te krijgen. Het eiwit is er al lang klaar mee, maar de dooier schreeuwt om meer, als hij een volle maan wenst te worden. Desnoods via verzengende achterdenkendheid, en/of de wangunst van het reeds voldoende gestolde eiwit, maar het moet & het zal: hard zijn.

Het woord ‘maar’ staat als een dubieuze schizomyceet in het woordenboek. En net zoals de echte splijtzwam in de natuur, dreigt ook het woord ‘maar’ vaak een even dubieuze rol te spelen richting vergiftiging, door afscheiding van toxinen. Ach, de gevoeilige snaren.

Gelukkig hebben niet alle ‘maars’ zulke toxische bedoelingen. Integendeel zelfs, soms lijken het zelfs vredevolle onderhandelaars: het kan zo, maar het kan ook zus, aan u de keuze. Hetgeen ons brengt bij een sowieso uiterst boeiende les: het conflict als bron van energie. Halleluia, maar het blijft, hoe dan ook, een uitputtende zaak.

Harde tijden dus voor de confliktvermijders onder ons, die soms met hun ziel onder de arm niet meer weten waarheen, omdat zowel horen, zien als zwijgen hen de duisternis in jaagt. Omdat ze weten: wij zijn de zachte heelmeesters, wij veroorzaken stinkende wonden? Of explicieter nog: omdat ze wegrennen van de wonden, zoals ik dat ook over Godfried Bomans hoorde zeggen, in een uitzending over hem?

What’s in a name? De voorbije nacht in het parlement wist men het ook niet. Wie kroop niet liever onder de grond, dan dat hij daar bij had moeten zijn? Echter, ondergronds is het al niet veel beter: ook de mieren, de slakken & de blinde mollen onder ons worden bestreden.

Maar tussendoor kwam er goddank ook nog iets anders ter sprake in die inspirerende uitzending over Bomans, waarin hij zei: ‘Humor is eigenlijk overwonnen verdriet.Jerooms gevallen engel dan maar?


SIC ITUR AD ASTRA

Zie dat pasgeboren ééntje,
wat een moederziel alleentje:
tachtig, demp uw tegenstand,
zie hoe ’t rilt en klappertandt.

’t Voelt zich nog een buitenbeentje,
een éénogig dobbelsteentje:
’t komt nochtans van hogerhand,
als een kleine triomfant.

Als een goddelijk fenomeentje,
als een helder om-zich-heentje:
tachtig, zie eens hoe het brandt,
hoog boven uw avondland!

Uw schikgodin
Lachesis.

Liefste Medestander,

Mocht ik je schikgodin thans wezen,
ik spon voor jou een nieuwe draad:
geen valse knopen meer te vrezen,
een draad die kniptangen weerstaat.

Veel sterker dan Tamboerkesgaren,
alsook veel langer dan geacht:
ik liet je duizelig lang verjaren,
tot zelfs ’t ultiemste is volbracht.

Ik zou de nijvere spinster vragen:
‘Ontdek, Klotho, zijn ware aard;
van dichterbij gadegeslagen,
weet je: hij is het meer dan waard!

Marie Melancholie