LIED VOL AARZELINGEN

Laat nu de engelen zingen:
“Dit kind blijft ongedeerd!”
Of hebben de hemelingen,
zich van ons afgekeerd?

Zij laten zich niet dwingen,
verbaasd, verbouwereerd:
“Ach, dwaze stervelingen,
geen kind blijft onbezeerd!”

Zijn wij God’s hekelingen,
wordt over ons beweerd:
een koor van woestelingen,
dat zingt niet, dat scandeert?

Hoezeer dat ook blijft wringen,
laat ons niet zijn verleerd:
om zélf te durven zingen,
“Dit kind blijft ongedeerd!”

HEER, ONTFERM U OVER ONS?

Zo aangrijpend klinkt in Rusland het Onze Vader. Als een berustend gebed vol vertrouwen en geloof in het goede. Dan denk je toch: hoe kan in ’s hemelsnaam die gruwelijke oorlog daar vandaan komen?

Otche Nash is het meest bekende werk van de Russische componist Nikolay Kedrov, die na de Oktoberrevolutie in 1922 emigreerde naar Berlijn en later naar Parijs. Daar doceerde hij aan het Conservatoire Rachmaninov. Otche Nash is gecomponeerd in dat beruchte jaar 1922.


In schril contrast met deze aquarel van de Oekraïense kunstenares Kateryna Lysovenko, gemaakt tijdens haar vlucht naar Oostenrijk. Zie het boeiende artikel van Kateryna Botonova, rectoverso.be: ‘
De Oekraïense kunst die werd vernietigd, en de kunst die er nooit kwam‘.

Anastasia Gladilina is een populaire Russische tienerzangeres. Zij zingt hier op 15-jarige leeftijd met ‘the Choir of Sretensky Monks’ het inmiddels wereldberoemde Kyrie. Het contrast kan niet groter zijn.

CHECK-UP

Die dode huid moet van mijn ziel.
Gevoelige snaren best vervangen.
Vermoeide stem, spaak in mijn wiel.
Niet meer in staat tot jubelzangen.

Mijn alziend oog krijgt grauwe staar.
Het puntje van mijn tong verloren.
Geen sprake meer van engelenhaar.
Ondraaglijk droog achter mijn oren.

De maat der dingen kwijtgeraakt.
Nog lang niet zinnens los te laten.
Dus ijlings het verschil gemaakt.
Heb al bij al niet makkelijk praten.

UIT HET VERGEETWOORDENBOEK

Zoekend naar een verloren boek, kreeg ik ineens dat verscholen helblauwe ruggetje in het vizier. Al een oud nooit meer bekeken boekje, zo bleek. Uitgegeven door de Bezige Bij in 1994, dus al dertig jaar oud.

Een woordenboek waarin in onbruik geraakte Nederlandse woorden door literatoren op persoonlijke wijze worden omschreven’. De titel ‘Vergeetwoordenboek’ sloeg inmiddels niet alleen op vergeten woorden, maar ook dus op het woordenboek zèIf. Geheel onterecht, ik trof daarin meteen een bijzonder fragment aan van Kees Fens.

‘Gestalte’ is veel te concreet. Ik probeer maar: gedaante, suggestie, aanwezigheid, moment. Wat een woorden: ze liggen allemaal verkeerd. ‘Moment’ het minst. Ogenblik – het is eigenlijk wel mooi. Het ogenblik van het eewige. Dat was, dat is, ik weet het niet, de stilte.

Stilte is weg als je haar opmerkt. Wie haar benoemt, verdrijft haar. Wie aan de speld denkt, is verloren. Maar er is het minimale moment tussen ervaring en het bewustzijn ervan. Daar ligt de stilte. Je hebt haar even en je raakt haar weer kwijt. Voortdurend. Het woord ‘stilte’ is er de herinnering aan. Maar dan vult het zich in een nieuwe uiterste seconde opnieuw met betekenis. Het bestaat weer. Wat een woord, seconde. Er is nu even geen voortgang in de tijd.

Hij was heel ver. Maar ook overal. Hij keek, zei men. Maar hij hoorde vooral, want hij werd de hele dag aangeroepen, al of niet zingend. En dan in een vreemde taal. Dat zingen was, denk ik, het eerste beeld. Hij was muziek. En in de stilten ertussen strekte de eeuwigheid zich even uit.

Er zaten grote ramen in het gebouw. Met heel vaag gekleurd glas erin. Ik zat en keek omhoog naar dat onbeweeglijke licht. Ik trof het, want het moet toen een mooie zomer zijn geweest. Het gebouw was streng, maar bij die ramen hield zich het ochtendlicht op. En dat maakte mij zo gelukkig, dat ik wist dat hij het was: buiten en onbereikbaar, maar naar binnen lichtgevend.

En dat licht was steeds hetzelfde en ook steeds weer anders. Hij was het licht in de ramen, hij was de muziek in het gebouw, hij werd zelfs de rook die omhoog ging en waarvan de geur in de stenen leek te trekken. God. Het is geen woord. Want het kan de hele taal als betekenis hebben.

Stilte is een oud woord geworden. Zoals God, dat het best omschreven kan worden als ‘afwezigheid van stilte’. Maar toch. Heel soms zijn de twee, God en stilte, toch nog even één. Maar ik weet, dat het verlangen naar het definitief samen vallen van de twee een droom is geworden. Welk woord zouden zij samen opleveren? Eeuwigheid, denk ik. Twee metaforen smelten samen tot één en worden werkelijkheid.

Maar wat is het allerverschrikkelijkste woord, dat maar niet dood wil gaan? Sputum. Sputum zat in een blauw flesje op het nachtkastje van mijn vader. Ik las het sprookje ‘De geest in de fles’ en wist ineens dat hij bij elke hoestbui een deel van zijn geest in dat flesje opsloot. Ineens was het vol en toen was hij dus dood. Hij verdween, het flesje verdween.

Stilte, God, sputum – wie van de drie hebben het meest betekend? Ik weet het niet. Het geloof is een hoestbui, heb ik eens ergens gelezen. Misschien is dat ook waar.’

KEES FENS

STAAKT HET VUREN?

Hoe kunnen we een leven redden:
door met de vingers te wijzen?
Hoe kunnen we alzo de strijd ooit beëindigen?

Als schuld de waarheid is die we prediken,
en leugens zijn wat we geloven? Niemand wint ooit,
als het doel is de score te vereffenen.

Eén voor één zullen wij oproepen tot een
STAAKT HET VUREN?
Eén voor één zullen we vechten
VOOR EEN BETER EINDE?
Eén voor één kunnen we de
KRANTENKOPPEN HERSCHRIJVEN?
Eén voor één
BOUWT LIEFDE EEN IMPERIUM OP?
Eén voor één slaan we een brug
NAAR ONZE VIJANDEN?
Eén voor één
BEREIKEN WE DE FINISH?

Ook al zijn we zelf verre van perfect,
genade is gemaakt voor zij die het niet verdienen.

Het is zo gemakkelijk om de eerste steen te werpen,
het is zo moeilijk om de eigen ziel te doorgronden,
transformeer onze pijn en geef ons vrede.

Aldus de song ‘Ceasefire’
van de Australisch/Amerikaanse band ‘for King & Country’,
geschreven voor de herverfilming van Ben Hur in 2016.
American Songwriter beschreef hen als
‘Australië”s antwoord op Coldplay’.

BEKENTENIS

De stad
geeft u zo zelden prijs,
gaf mij een
blindenstok in handen?

Dus op
gevaar af van nooit meer,
beken ik
buiten pijn & banden
,

mijn vrees
voor ’t levenseindig vuur,
dat mij plots
van u weg zal branden..


EINDELIJK IS HET WEER DECEMBER?

Iemand moet het doen:
de boom weer de huiskamer in sleuren. Uit het bos, uit de kelder,
of van de zolder? Zo’n Nordmann in een net van bij de Hubo,
of op z’n gruwelijkst: die van vorig jaar terug gaan uitspitten
in de tuin? Maar dat laatste: trotzdem ohne mich!

U heeft goed gekozen, meneer! Die bakfiets
hoeft niet altijd vol te zitten met zelf gebakken kinderen,
waarvoor Van Veen zingt: ‘Opzij! Opzij! Opzij! Maak plaats!
Maak plaats! Maak plaats! Wij hebben ongelofelijke haast!’

Echter, ik mag wel hopen dat u
ei zo na thuis bent?

Inderdaad, eindelijk is het weer december.
Eén der zusjes opperde dit jaar geen kerstboom te zetten, wegens
teveel wereldellende: het zou ongepast zijn. Voor mij echter:
hoe meer kerstbomen & hoe meer lichtjes, hoe feller het besef
dat er zoveel mensen zijn die dit nu moeten missen.

De kerstboom in al zijn glorie heeft mij van kinds af aan
gefascineerd. Die lichtjes, daar is het mij altijd om te doen geweest:
ze moesten liefst ontelbaar zijn & in alle zekerheid eindeloos
kunnen branden, hetgeen met de eerste generatie lichtjes soms
bangelijk was, dus lang leve die zorgeloze ledlichtjes!

Waar is de tijd toen dat nog met echte kaarsjes moest gebeuren,
die dan maar heel even mochten branden na lang gezeur.
Tot de kerstboom plots als een vlammende fakkel moest worden
buiten gegooid. Hoe glansloos de wereld toen opeens was geworden,
ik moet er om gejankt hebben, dat kan niet anders.

Maria door een doornwoud trad, ’t had zeven
jaar geen loof gehad? Welk lied ik ook zal zingen, het zal
altijd ‘Au plaisir de te revoir’ zijn. ‘Als zo’n zin onder aan een brief
die plots als een vlinder wegfladdert uit de cocon van de formule’
zoals Luc Devoldere dat zo onnavolgbaar mooi omschrijft.

Boompje groot, plantertje dood?
Laten we elke kerstmis blij zijn, dat we er nog bij mogen zijn.
Jaren lang kwam onze alleen gevallen vader hier kerstmis mee vieren,
en elke keer vroegen wij ons af: zal hij er volgend jaar
ook weer bij zijn? En jawel hoor, maar ineens: nooit meer.

Zet hem, zusje-lief, zet hem toch maar.
Het hele huis zal er weer van gaan blozen, en wellicht ook jijzelf.
Toch niet de achterkant van de maan, toch niet de donkerte
achter de ramen, toch niet de matte glans van boze tranen?
Je hebt ze meer dan ooit nodig, zusje, die lichtjes.