Ja moeder, ik wist het als eerste: wij zijn
allemaal, als brandende kaarsen, uit uw buik gekomen.
Ik was tien, toen uw achtste geboren werd; nog méér
en ik had uw eigen vroedvrouw kunnen zijn.
Acht paar gepoetste schoentjes op rij, bid voor ons,
valkuil vol achterhaalde sinterklazen, idem dito.
Ja Moeder, ik dank u, al voel ik mij soms zo
onzeker als een verkoopster, die zojuist makreeltjes
in olijfolie heeft zitten eten en, stinkend naar het leven,
vragen moet: “Kan ik u helpen, meneer?”
Frikadellen met noordkrieken, bid voor ons,
pioenrozen op het oude kerkhof, idem dito.
Ach Moeder, ik weet niet wat mij vandaag
het meest weemoedig stemt: uw gewijzigde
aanwezigheid in mijzelf, of de erfenis van uw
blijvende – o zo beklijvende – doodsmoedigheid.
Soepknook in de ziedende pot, bid voor ons, en
alle memento-mori-moeders ter wereld, idem dito.
Waft her, Angels, through the skies, far above yon azure plain!


