Oktober heeft het weer helemaal waar gemaakt en als een go-between z’n edele opdracht vervuld: het goud is gedolven, de meimaand ‘maans’ weerspiegeld. Vonkende dagen die als steekvlammen uit het heelal kwamen geschoten. Een weerzien waar ik jaren lang hetzelfde liedje voor heb gezongen: ‘Ach broeder ‘k zie u weder, dat lenigt mijn verdriet’.
De zomer is uit de kast geplukt, de dunne jurken vervangen door de dikke. Het helle felle leek ineens meer iets voor lellebellen. Dus werden de zachte krachten weer bovengehaald, met al hun mededogen. Het lichtschuwe zielement liet begaan en gaf zelfs opluchting te verstaan.
Ondertussen is ook de Dag van de Vlaai alweer voorbij. Toch ruikt het huis nog altijd naar kaneel, zoals ook de tuin weer naar de bloeiende klimop. Om het strijklicht niet te vergeten, dat de fluweelbomen met bladgoud heeft belegd, zo vakkundig als vroeger ook mijn moeder heeft gedaan met het door mijn vader vervaardigde windhaantje, dat inmiddels al jaar & dag rondjes draait op de toren van Hoogstraten.
Oktober pronkt ook met de verjaardag van mijn eerste zusje, alias mijn eerste bedgenoot. Ik was altijd de lichtuitdoenster, zij de helse dichtsmijtster van mijn zorgvuldig open geslagen dekens, ten bate van mijn blinde sprong richting bed, maar o die koude bries, alsook elke keer weer haar ijzingwekkende schreeuw in het donker:”Den duvel!”
En zoals ieder jaar komt oktober ook mijn innerlijk behang weer fatsoeneren, en dat is nodig. Er zijn daar ook deze keer weer scherpe nagels overheen gegaan. Vooral het kleinste kamertje van mijn ziel moet dringend weer overschilderd worden, vol gekribbeld door het eigen ‘gemakzuchtige’ gemoed, in afwachting van wat je ‘verlossing’ zou kunnen noemen. Ook de ontstane innerlijke verruwing moet weer worden glad geschuurd. Het gaat pijn doen, Caillebotte, ik weet het.
Geboren in maart, gestorven in oktober? Ik vraag me dikwijls af welke datum er bij mijn geboortedag zal komen te staan, maar oktober krijgt mijn voorkeur. Al neemt die zachtmoedige gouddelver geen blad voor de mond in zijn oude dag: “Bomen, bijt op uw takken, en maak u klaar voor de naakte waarheid!” Zal oktober dat ooit met mij ook zo doen?
The rest is silence. Als een wandeling in de binnentuin. Vogelveren rapen & mezelf weer bijeen: het kreupel ‘oud’ van mijn zelfbehoud. Ondertussen hoort oktober zowel de boomkruinen als de mensen steeds luiderop denken: ‘Ik wil het laatste blad niet zijn dat valt…’
Alsook de laatste kus niet die zal worden gegeven? Of komt die misschien ook in de plantenpers terecht, hij moest maar zo rood niet zijn uitgevallen op die harde steen: samengeperste lippen zullen het worden? Ober, Ober, mag ik nog een laatste glaasje oktober alstublieft?







