Vettige Teen, de visser met zijn vermiljoen gezicht, zijn witte stoppelbaard en zijn wimperloze oogskens? ‘Hij heeft het zilveren Onze Lieve Vrouwenbeeld gestolen uit het blauw glazen kapelleke der Begijnhofstraat. Och, ’t was zo rap gegaan, ’t lag in zijn armen zonder dat hij ’t wist, alsof het erin gesprongen was.‘
De scherp geribde Kruislievenheer, en de zwart gekapmantelde vrouwen die zwart op de witte sneeuw gingen? Rikuske de koster met zijn kiekenkop waarop één pluim haar waaide, en Snoekevet, de krantenhandelaar? Dat Maangetijgerde en gespikkelde bos, of die labberlotten Sint-Medardregen…?
Dat moét wel Felix Timmermans zijn. Zelfs zonder Pallieter of Begijntjen Symforosa te vernoemen: nomen est omen. Hij die blijkbaar als geen ander met kleurrijke woorden het geluk van zijn voornaam in elkaar wist te timmeren ‘tot de morgen weer aan zijn licht geraakte, zoekend en tastend in de witte nevels naar zon en waterspiegels.’
Ik kreeg de bundel ‘Minneke Poes en ander proza’ mee naar huis van een vriend, die het zelf pas met veel plezier had herlezen: ‘Voor in de trein…’ Het bleek een oud bibliotheek-boek dat in de verkoop was gegaan: Erven Felix Timmermans, 1986, eerste druk bij Manteau, met die typische illustraties van hemzelf.
Helaas, voor bibliotheekgebruik met stevige touwen in de rug gegrepen, dus weerbarstig. Maar wie zou niet zwichten & oplichten bij het openbreken ervan, om er vervolgens meteen in vogelvlucht overheen te scheren: ‘Vredig slenteren witte wolken, dik van geluk door de zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht. Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van ’t diepe water ligt de hemel genietend op zijn rug…’
‘Na de mis, ’t is kleine kermis, gaat de processie uit. De nonnekens zingen een musfijn latijn, en de wierook walmt als een maneschijn door de dreven. De zon speelt in de galon en in de katonet, en als de nonnekens zwijgen, ruist de fanfare los, breed en hard dat de hoge bomen er van singelen. Doch van verder-op, door de zon en de dennenaalden gefiltreerd, wordt het land als met een muziekhand bestreeld.’ (katonet? ik kom er niet achter..)
‘De muziek van de fanfare, die uiteindelijk blij de staminees van de omtrek opzoekt, ligt als een dons over het horizontale landschap. Al uren lang verwittigt de stroomtram vanuit de verte dat hij op komst is. Eerst als het westen zijn gouden kazuivel aantrekt, komt hij als een kwade hond, van achter de omdraai, ledig aangedaverd. Geliefden verdwijnen in donkere wegen, en in d’ene of d’andere zweetherberg, waar een harmonica zeurt. Men voelt het, ’t wordt hier goed en schoon.’
En inderdaad, het werd meteen niet uit te leggen goed en schoon in mijn gecharmeerd gemoed. Alsof ik via een soort tijdscapsule terug terecht was gekomen in de tijd-van-toen, los van de zwaartekracht der huidige dagen. Niet om er te blijven, echter wel om er mijn oude ziel even mee tegemoet te komen, als troost voor al ’t verloren gewaande.
Ondertussen staat ‘De Fé’ verbronst te mijmeren onder de treurwilg op het Felix Timmermansplein in Lier: ‘De mijmering over een ding is sterker dan het ding’. Doch hoe levendig & fel op de foto hieronder, met zijn zoon Gommaar. En hoe geliefd..
Felix Felicis, het geluk van de gelukkige? Als een gouden toverdrank, zoals in de Harry Potterboeken: het giet de drinker vol tijdelijk geluk.
En wat inmiddels met die vijftig-beste-boeken-lijst, dat ons-kent-ons-gedoe? Ik zou zeggen: breek mij de bek niet open, blijf van mijn lever, weg met die trechter. Ik zie hem sowieso dag & nacht glinsteren, op zoek naar mijn strot, als ware ik een hottentot.

















