Als een ééndagsvliegje zo blij geweest met de dag van gisteren. Of een beetje dichter bij de werkelijkheid: als een bolstaande gelukzak, volgestouwd met van alles & nog wat. Ontbijt aan de buitentafel. De ligusterbomen leken te lekken. Druppels alweer vergane glorie?
Dat schaduwrijke takkendak boven de tafel. Een groene zee van golvende varens. Die aandoenlijk buigende tortelmannetjes. Dat zwarte bendeke luidruchtige kauwtjes. Dat gezoef & dat gefladder. Echter, te midden van al die schoonheid een dood musje gevonden, als een dompertje uit het nest gevallen? Met heel veel spijt begraven.
Schilderijwolkjes in de blauwe lucht alsof geschilderd door mijn vader. Kakelende musmeisjes op de trein. In Hoogstraten staan de lindebomen in bloei, dat moest & zou ik weer geweten hebben. Dan toch zomer? Ik word er helaas altijd lichtschuw & pissebedderig van. Maar toch, ook al is zweten mij immer een horror, en hoe grof mijn poriën er altijd ook van worden: ik waagde het erop.
Ik durfde het absoluut niet luidop vast te stellen, maar de donkere ondergrondse koelte in Antwerpen- Centraal voerde even een zalige tussentijdse controle uit in mijn brein. Toch hoopte ik dat de nieuwe opstappers niet te lang zouden treuzelen. Ik probeerde het zonnige verder zoeven prettig te vinden, en dat lukte ook wel, want uiteraard zat ik aan de schaduwkant, dankzij mijn slim poepeke.
Het voorbijschuivende groen pronkte zich de hemel in. En ik vroeg mij af: dat blauwe uitspansel, die beschermende stolp, wie heeft die ooit zo behoedzaam over ons heen gezet? Wat moet ik aanvangen met al die pracht? Het bebliksemde mij weer met felle schichten, die echter onmiddellijk werden afgeleid naar de onzichtbare ondergrond van mijn bestaan. M’n vader had z’n wolken ondertussen met verve groter gemaakt, omdat hij tot in zijn dood blijft weten dat ik uiteindelijk de volle maan verkies boven de volle zon?
Eenmaal ter plekke in zusje’s tuin, joekels van Hoogstraatse aardbeien op tafel, en een kom verse frambozen van de buren. Wuivende grassen, uit de niet meer gemaaide gazon ontsproten, als een freel beginnend korenveld. En onder de verdronken notenboom gezeten, in een zee van oplichtende pantervlekken, witte wijn in de glazen. Zingende merels, scherende vogels, koelte zoekende katten. Een dag die in z’n ééntje een hele zomer zou kunnen waarmaken, indien dit de enige zou zijn.
Maar verdronken bomen? Nooit eerder van gehoord, doch wat blijkt? Als de grond vol water komt te zitten, zoals nu dus, zit er geen zuurstof meer in, en kunnen de wortels geen voedsel meer opnemen, waardoor ze ‘verdrinken’. Niet elke boom is er even vatbaar voor, maar het blijkt dit jaar in sommige bossen & tuinen een zichtbaar spijtige vaststelling. De anders luchtdichte kruin van mijn zusje’s notenboom leek daardoor deze keer veeleer op een kapotgeschoten dak vol gaten.
Terugreis dan toch met hindernissen. Busje komt zo? Nee dus. Ook het geluk gedraagt zich soms als een verdronken boom, in een noodwendige poging het evenwicht te bewaren? Droogte, vernatting, alsook over-vergelukking, het eist blijkbaar allemaal zijn tol. Doch een uur later dan toch op mijn huiswaartse trein geraakt, even gelukkig & tevreden als de egel in dat blozende ‘misschien-wisten-zij-alles-boek van Toon Tellegen, dat ik bij mijn jarig zusje had achtergelaten als een glinsterende zwerm vééldagsvliegjes.
GISTEREN, MAAR WELLICHT OOK MORGEN NOG..







