Verde que te quiero verde.
Verde viento. Verdes ramas.
Groen wat hou ik van je groen.
Groene wind. Groene takken.
De vijgenboom laat zijn wind langs
schuurpapieren takken schaven?
Deze fragmenten uit ‘Slaapwandelromance’ van Federico Garcia Lorca passen perfect bij de groene weelde in eigen tuin. Niet de vijgenboom laat de groene wind door z’n takken varen, maar wel de dit jaar overweldigende bloeiende Liguster. De al even overvloedige regen heeft hem goed gedaan, zo te zien. De eerder zeldzame vlagen zon hebben hem dan toch in bloei gekregen.
Echter, inmiddels gezamenlijk alweer op weg naar de langste dag & het wederom korten der dagen, strooit hij z’n uitbloeiende weelde over het wit be-ster-de tuinpad.
Om alsnog van zijn bedwelmende geur te kunnen genieten buiten de natte verwaaide tuin, diende ik er een paar takken van binnen te halen, want zonder de liguster te hebben geroken is de lentezomer van geen tel geweest, waarvan akte. Signa, signetur, signentur.
De liguster geurt naar zoete herinneringen, naar onvergetelijkheid en ‘hemelse goedheid.’ Maar bovenal naar het onmiskenbare begin van de zomer. Een geur die in dierenproeven blijkbaar werkzaam is gebleken tegen tumorcellen in de darm. Deze ontdekking van geurvorsers aan de universiteit van het Duitse Bochum kan naar nieuwe behandelingen van darmkanker leiden.
Maar er is ook de weemoedige verklaring
van Thomas Lieske in zijn gedicht:
Hoe je geliefde te herkennen.
Dit is wat de geliefde verspreidt:
een geur van zomerlinde, van avondmelk,
van naakte huid onder een joppertje,
een geur van de liguster aan het eind van de tuinen,
waar in het lage licht met het geduld
van spinnen de geheimen worden prijsgegeven.
Luister even mee,
verstopt in de liguster
een fluitfabriekje.
Jeanine Hoedemakers, Triona Pers 2016
10 x 7 cm, 16 pagina’s, Oplage 175, helaas uitverkocht.
Dertien haiku’s in dit kleine boekje portretteren op originele wijze allerlei dieren. De linosnede op het omslag is van Flora de Jong.
En last but not least, dat felle Nelleke Noordervliet,
met haar prachtige bloeiende ligusterkop,
over ‘Vergeetgeuren’.
Ook te beluisteren op NPO Radio 1,
21 juni 2021.
Bloeiende liguster en de walm van een petroliestel. Dat zijn twee geuren die de wereld van mijn vroegste jeugd oproepen. Dat oliestel was vrij pregnant en permanent aanwezig, de bloeiende liguster alleen in het zomerseizoen op een warme dag. Weinigen zullen nog dat oliestel in hun geurgeheugen hebben. De liguster is waarschijnlijk wel herkenbaar. Maar bij niemand behalve bij mij hangt er een complete wereld aan. Nu zal ik niet in de verleiding komen een zevendelige romanserie op te zetten uitgaand van die geurcombinatie, maar ik snap wel hoe dat werkt. Een geur is moeilijk te omschrijven omdat er niet alleen sprake is van feromonen en chemische reacties. Het hele persoonlijke bewuste en onderbewuste leven bevindt zich opeens in de neus. En dan ben ik nog maar ergens tussen 1945 en 1950. Elke levensfase wordt begeleid door karakteristieke geuren, waarmee de persoonlijke geschiedenis kan worden geschreven.
Een in de thee gedoopte madeleine is een geur die eenvoudig opnieuw kan worden geproduceerd, maar er zijn geuren die zijn verdwenen of die je zelden meer ruikt. Vergeetgeuren. Zoals er vergeetwoorden zijn, woorden die in onbruik zijn geraakt of dreigen te raken, zo zijn er vergeetgeuren, geuren die je bijna nooit meer ruikt. De milieuwetgeving heeft ons beroofd of bevrijd van veel industriële geuren, al stuurt de linoleumfabriek in Krommenie nog altijd af en toe de geur van pas aangelegde gymzalen de lucht in. Zo liet het petrochemische complex bij Rotterdam in de jaren vijftig en zestig ruimhartig zijn onbeschrijflijk vettige en gore geur neerdalen over de wijk waar we woonden.
En dat niet alleen: het roet sloeg zichtbaar neer op de vensterbanken en ongetwijfeld in de longen van de Rotterdammers. Als de wind de andere kant op stond overtrof de beendermeelfabriek Gekro bij Overschie Pernis in smerigheid met een soort lijkenlucht die schreeuwde om in pepermunt gedrenkte mondkapjes. Geen wonder dat mijn moeder erg gesteld was op de geur van uitgereden mest. Dan was je tenminste op het platteland en koeienstront was een natuurlijk product. Daar zou ze nu misschien anders over denken maar alles is relatief.
De jaren zeventig brachten de bedwelmende geuren mee van wierook. Waar die aanvankelijk alleen bij hoogtijdagen in de kerk ruikbaar was als de misdienaar het wierookvat enthousiast heen en weer zwaaide, werd je nu – nadat je door een gordijn van kamerplanten was heengebroken – in ieder huis onthaald met overal walmende wierookstokjes. Die zijn inmiddels vervangen door allerlei soorten huisparfums. Ach, hoe huizen roken en tantes en babies. Hoe solutie rook als je je band plakte. Hoe de Miss Blanche-sigaretten van mijn ene opa roken en de gematteerde Willem II sigaren van de andere. Hoe de kelderkast rook en het roestige zand van de opgebroken straat. Hoe het verleden rook. Ach. De liguster bloeit weer.











