VERSIERD

Het nieuwe jaar ligt klaargelegd,
en roept mij tot de orde:
“Oude kapellen, zacht gezegd,
dienen versierd te worden!”

Mijn dochter weet goed hoe dat moet,
het ijsbloklicht ontdooien:
geen beeld dat zich van mij ontdoet,
geen vel tot leer te looien.

Al voelt ook zij de zadelpijn
van mijn gevorderd leven:
zij droomt mij tot wie ik wil zijn
in mijn hooghartig streven.

Versiert mij via vingertop,
om mij te ogentroosten:
dat levert mij een oorwurm op,
‘Het daghet in den Oosten.’

Al schrijft de tijd met dubbel krijt,
toch stelt dat aan de orde:
ontrukt aan de vergetelheid,
alzo versierd te worden.

Via dit dochterlijk visioen,
spreekt zij voor mij ten beste:
zij zal dat hopelijk blijven doen,
tot mijn ten-langen-leste.

KERSTMIS?

Er is een roos ontsprongen,
uit enen wortelstam?
Dat lied lijkt uitgezongen,
voor wie ’t ter harte nam.

God loopt nooit naast zijn schoenen,
nee, ’t mensdom heeft gefaald?
Dit kind zou ons verzoenen,
maar ’t heeft het niet gehaald
.

Dat wederzijds bruuskeren,
heeft ons verbouwereerd?
Wij hadden moeten zweren:
“Dit kind blijft ongedeerd.

WOORDPIJN

Niet meer voor rede vatbaar?
De rede, alias het denkvermogen van de mens, weet zich geen raad,
en zucht: ‘Ik vind geen weerklank meer, men is niet meer vatbaar voor mij,
en dat doet pijn..’

In de filosofie is de rede van hogere orde dan het verstand.
Vooral Emmanuel Kant heeft een scherpe beschrijving gegeven van de rede:
‘Het vermogen om de zintuiglijke werkelijkheid te overstijgen en daar
niet meer afhankelijk van te zijn. Het geestelijk vermogen van de mens
dat zich richt op de diepere samenhang van de dingen & de gebeurtenissen.’

Durf te denken: de rede weet daar alles van,
sinds Kant dat de mensheid heeft toegeschreeuwd.
Maar als de bij geen rozen vindt, dan moet ze op de doornen zitten?
Heeft Kant ook niet gezegd: ‘Van het kromme hout der mensheid
kan niks worden getimmerd dat helemaal recht is’?

En dan is daar ook nog die vaststellinbg van ‘Le Grand Corneille’
dat de rede & de liefde gezworen vijanden zouden zijn.
Ook dàt nog. De rede voelt zich tekort geschoten en snakt zuchtend
naar een letter meer: ‘De V van vinden moet mij helpen..’

En die spreekt meteen Picasso achterna: Ik zoek niet, ik vind!
In elk geval niet die vijandelijke V’s van vernieling & venijn.
Die spuwen je alleen maar op je vestje.
Ook niet de V van vijf voor twaalf, of van vinger-in-de-pap,
en die V van vis, die mag je ook vergeten, daar moet teveel boter bij.

De V van vuur, waaruit je als een feniks kunt herrijzen?
Maar daar wordt dan weer mee gespuwd, zowel door mensen
als door vulkanen, en dat wil je niet aan je schenen krijgen..

De V van vlinder misschien?
Maar nee, die komt wellicht recht uit een verliefde buik gefladderd,
dus dat belooft niet veel goeds, evenmin als de V van vraagteken
of die van volksmond, want die poetst zijn tanden niet al te best.

Maar er zijn natuurlijk ook dure, vonkende V’s in de aanbieding,
zoals die van vader of van vriend, maar daar valt niet tussen de kiezen,
die zijn immers aan elkaar gelijk.

Dus ik stel voor: de V van vogel!
Wiekend op de wind, getekend door een kind.
Met de V van vogel wordt je vanzelf een gevleugeld woord.
Genaamd: de lieve v-rede.

ALZO
ZIJT GIJ GEBENEDIJD BOVEN ALLE WOORDEN

DECEMBERBLUES

Beste kerstmishaters,
wees de decemberliefhebbers alstublieft
wat genadiger. Het is trouwens alweer
bijna voorbij.

Of gewoon last van een
verlaagd stemmingsgevoel in de winter?
Vanaf overmorgen gaan de dagen alweer
lengen met een haneschreeuw!

Een liedje van gemis & verlangen,
voor al wie in november is blijven hangen?

Omdat december -het mag worden gezegd-
zich als een zere vinger op hun wonden legt?

Al valt er misschien toch wel, zonder limieten,
van deze magische treinreis te genieten?

November Ultra is een Franse singer-songwriter,
genomineerd in de categorie ‘Révélation Féminine’
voor de Franse Awardshow ‘Les Victoires de la Musique’.
En waarvan gezegd wordt ‘dat ze een stem heeft
die de wereld kan redden’.

STIP, STIP, HOERA!

Nu de Dikke van Dale hopeloos uiteen wordt gerafeld in de redactiekantoren,
op zoek naar godvergeten woorden & onvoorstelbare gebeurtenissen, waardoor de nachten vervolgens hun donkere schaduwen als grauwsluiers over het gemoed werpen,
wat een verademing om dan in de bibliotheek plots deze titel te lezen:
HIJ DICHT ZO LICHT
3 ons gedichten van Kees Stip, afgewogen door Dick Welsink.

‘Het hapt zo heerlijk weg, die luchtige versjes over dieren,
die kostelijke stijlparodieën, die krokante sonetten en al die

verrukkelijke andere gedichten. Pas op, je zou je lelijk kunnen verslikken.

Onder die bedrieglijke zachte korstjes zitten vaak harde en scherpe stukjes,
als steentjes in krentenbollen, waar je je tanden stuk op kunt bijten.
..’

En op de achterflap, Herman de Coninck in De Morgen:
‘Ik ben Kees Stip dankbaar dat hij zoveel taalplezier
voor ons en onze kindskinderen bij elkaar heeft geschreven.’

Op een plant

Geholpen door zijn zuster Ciska
vond een hibiscus zijn hibisca.

Op de eendagsvlieg

“Ach” sprak een eendagsvlieg te doorn
“hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.”

Goedemorgen

Het goedemorgen en het goedenavond
is in ons lieve land niet van de lucht.
En dat je middag daarbij ook geducht
goed dient te zijn werkt werkelijk beschavend.

Je merkt het pas wanneer je met een zucht
door buitenlandse brutigheid gehavend
aan Hollandse begroetingslust je lavend
weer naar het oude nest toe komt gevlucht.

Niet om er eer mee in te willen leggen,
maar o wat zijn wij vriendelijk, wij zeggen
de hele dag elkander goedendag.
Ik zag er een die in het water lag.
Terwijl hij op het punt stond te verdwijnen
stak hij zijn hand nog op, en ik de mijne.

Mijn angsthaas

Neem alle angsten waar ik uit besta,
voorzie ze van wat zenuwen en zenen:
ze zijn meteen uit het gezicht verdwenen,
zo’n snelle angsthaas houd ik er op na.

Al is het dan uiteindelijk die ene
rechtstreekse doodsangst waar ik van verga,
bij elke potenroffel die ik sla
neemt elke poot afzonderlijk de benen.

Angst voor de dood blijft mij als razend drijven.
Mijn leven is een levenslange angst.
Maar ben ik door mijn angsten op zijn bangst
dat ik hem niet meer voor zal kunnen blijven,
wees dan maar zeker dat ik schop of schiet.
Zo’n bange angsthaas is mijn angsthaas niet.

Op de vissen

De vissen hebben stil verdriet.
Ze huilen nooit, het helpt ze niet.
Aquaria zijn oceanen
van ongeschreide vissentranen.

De eekhoorn

Schoksgewijs dalend langs de dennestam
door ’t vallen van de schilfers van tevoren
nog voor je hem te zien kreeg al te horen –
wat dacht je dat daar naar beneden kwam?

Een beest dat, van zijn staart tot aan zijn oren
roodgloeiend als een ruigbehaarde vlam
de noten in zijn kinderhandjes nam.
Wat hij begroef was niet meer op te sporen.

Staarten van eekhoorns zijn zo fraai behaard
doordat er geen venijn zit in hun staart.
Bij moralisten met hun malle wetten
zit het zelfs in de staarten van sonetten:
Te vaak te vroeg begraaft een mens een schat
waarvan hij later wou dat hij hem had.

Chorus mysticus

Louter vergeestelijkt
valt niet te leven.
Wat bij geen beesten lukt
lukt ons maar even.

Jeuk onbeschrijfelijk
vreet aan ons vel.
Liefde is lijfelijk
hemel en hel.

Twintig jaar na zijn dood
weet de bedeesde Kees Stip nog altijd dichters te inspireren
lees ik in het Dagblad van het Noorden.

Puntgaaf, de nieuwste bloemlezing van Kees Stip, samengesteld door Ivo de Wijs, bijgestaan door Jaap Bakker.

Kees kon goed leven van zijn literaire activiteiten. Net als Drs. P (piano) was hij als mandolinespeler heel muzikaal. Die muzikaliteit komt ook tot uitdrukking in zijn gedichten. Altijd een perfect metrum, spelend met klemtonen en nooit een lettergreep teveel. Een erudiet man – opgeleid als classicus. Immer keurig in pak, hoffelijk, complimenteus, zeer geestig en gastvrij. Maar geen sociale mensenvriend. Met vrouw Katja en zijn schurftige hond Molly leefde hij zeer geïsoleerd in de Groningse ‘middle of nowhere’. Heerlijk volgens hem want ‘hier hoefde je alleen de postbode te zien’. Meer had Kees niet nodig. Toen Katja overleed, werd-ie erg somber van aard, verrommelde zijn huishouden en verscheen er nauwelijks meer iets op papier.

Geschreven voor het Theater van de Natuur, een kunstproject in Sellingen, en gegraveerd in de eerste trede van de dichterstrap aldaar. Sindsdien is elk jaar een gedicht toegevoegd.

KORRELTJE ALLES

Maandagavond. Elke week opnieuw. En inderdaad,
de maan staat dan sowieso -al dan niet zichtbaar- aan de hemel,
maar daar staat prozaïsch tegenover: dat het huisvuil
moet worden buitengezet met zijn confronterende inhoud.
Dus telkens opnieuw er weer even tegenaan.

Gelukkig heeft de stad voor goudkleurige zakken gekozen.
Het hadden er ook vuilnissige bruine kunnen zijn.
Ze klaarmaken voor de straat is niet echt een pretje te noemen,
maar dat het vuilnis weg kan & dat het zal worden opgehaald
door mannen die ik wel zou kunnen kussen daarvoor,
dat zet mij toch altijd enigszins met een lofzang aan het werk.

Bij voorkeur ’s nachts. Als de televisionele heisa
is uitgezet, nadat de laatste ongewilde flarden ideale wereld
weer eens te meer aan schelle blabla ten onder zijn gegaan.
Evenals de soms ondraaglijke lichtheid van het winteruur:
bibliotheken vol schoonheid & troost: maar kijk, maar hoor.
Nee, dan wacht ik liever op een andere afsluiting van de dag.

Zeker op de maandagavond. Als de waan van de dag
is overgelopen naar de maan van de nacht, maak ik mij klaar
voor dat -zij het ultrakorte!- numineuze moment van de week:
de afvalzakken buiten zetten in de roerloze stilte van
de verlaten stad. Ik maak er een sluwe slow motion van.

Want wat een bevrijdend gebeuren,
wat een tevredenheid. Alsof ik een ster ben gaan plukken.
Mijn plan van actie zo welwillend uitgesteld, om even
die glimp van de eeuwigheid te mogen zien & voelen.
Het maakt er telkens opnieuw ‘un moment suprême’ van,
een korreltje alles, waarvan akte.