KLEIN MOEDERTJE IN SPE

26 november.
Honderd jaar geleden, anno 1923.
In gedachten zie ik ons moeder geboren worden,
onder de blije roep: “Het is een meisje!”

Dus toen al
met een piepklein baarmoedertje
in dat rillende lijfje, waarmee zij later
acht kinderen ter wereld zal weten te brengen.

Zij, die ik toen al
zo graag in mijn armen had willen nemen.
Om haar te koesteren, om haar gerust te stellen,
om haar aan mijn hart te drukken.

Vandaag dus, 100 jaar geleden
de geboorte van ons klein moedertje in spe.
Maar hoe koud het in de wereld soms ook was,
zij is 74 jaar lang één & al warmte geweest.

Moeder, waarom leven wij?
Het antwoord was er altijd al voor de vraag.
En zoals ook mijn eigen kind mij later zou vragen:
als ik oud ben, word jij dan mijn kindje?

HERINNEREN EN VERGETEN

Well, if my heart must break,
Dear love, for your sake,
It will break in music, I know;
Poets’ heart break zo.

But strange that I was not told,
That the brain can hold
In a tiny ivory cell
God’s Heaven and Hell.

Oscar Wilde,
(Roses and Rue, 1885
)

Met dit gedicht van Oscar Wilde opent Douwe Draaisma op onweerlegbaar prachtige wijze zijn interessante boekwerk ‘De Ivoren Cel’ (Privé-domein nr. 316) met als ondertitel ‘herinneren en vergeten’.

Wat volgt is een boeiende verzameling herinneringen van een aantal al even boeiende schrijvers uit de serie Privé-domein, telkens vooraf gegaan door een sprankelende inleiding van Douwe Draaisma, filosoof en psycholoog, gespecialiseerd in het menselijk geheugen.


‘Mijn vroegste herinnering is in rood gedompeld. Op de arm van een meisje kom ik de deur uit, de vloer voor mij is rood, en links loopt de trap die even rood is.

Tegenover ons gaat een deur open en er stapt een glimlachende man naar buiten, die vriendelijk op mij afkomt. Hij komt heel dicht op mij toe, blijft staan en zegt tegen me: “Laat je tong eens zien!”

Ik steek mijn tong uit, hij tast in zijn zak, haalt een zakmes tevoorschijn, opent het en brengt het lemmet heel dicht bij mijn tong. Hij zegt: ‘Nu snijden we hem zijn tong af.” Ik durf mijn tong niet terug te trekken, hij komt steeds dichterbij, dadelijk zal hij hem met het lemmet aanraken. Op het laatste ogenblik trekt hij het mes terug en zegt: “Vandaag nog niet, morgen.” Hij klapt het mes weer dicht en steekt het in zijn zak.

Iedere morgen gaat de deur gaat open en de glimlachende man verschijnt. Ik weet wat hij zal zeggen en wacht op zijn bevel om mijn tong te laten zien. Ik weet dat hij hem zal afsnijden en iedere keer ben ik angstiger. De dag begint ermee, en het gebeurt vele malen.”

En al even interessant als de herinnering van August Willemsen over ‘De borsten van Vreda’ is Douwe Draaisma’s inleiding daar naartoe:

‘Het mooiste van wat je vergeet verdwijnt uit je geheugen zonder een spoor achter te laten: je ziet geen verkleurde plek aan de wand waar het zo lang heeft gehangen, geen afdruk waar het stond. Je bent je van geen vergeten bewust.

Soms gaat het anders, dan weet je dat je iets hebt geweten wat nu verdwenen is: namen, details van gebeurtenissen, een boek waarvan je je alleen nog maar kunt herinneren dat het indruk op je maakte. Dit is het vergeten dat een gemis veroorzaakt, het besef van een leegte, een gat.

Maar in sommige geheugens zitten nog een heel ander soort lacunes. Dat zijn de plekken die je uitnodigend open had gelaten voor de herinneringen aan wat je zo hartstochtelijk graag zou hebben meegemaakt – maar nooit hebt beleefd. Hoe oud je ook wordt, deze plekken zullen je altijd blijven herinneren aan het gemis van iets wat nooit genoten is.’

Leandro Berra

Of neem nu die ironische herinnering van Alfred Kossmann. Inderdaad, die van dat spitsvondige puntdicht ‘God schiep als een voorbeeldig dier de nijvere mier. Zijn tweede schepping was nog beter: de miereneter.’

De schrijver Alfred Kossmann was de helft van een tweeling; Ernst, de latere historicus, was de andere helft. Alfred wist: Ernst kwam eerst.’

Op 31 januari 1922, om tien voor twaalf in de ochtend, werd in het Leidse diaconessenhuis een jongen geboren, twee maanden te vroeg maar volledig, en hem waren de beste voornamen van de familie toegezegd: die van zijn vaders vader en die van diens vader. Hij was bedacht, verwacht. De arts zorgde voor zijn moeder en zei: “Hé, daar komt er nog één.”

Dat was ik. Zeven maanden had ik als verstekeling in mijn moeders lichaam gewoond, onbekend, naamloos, en zelfs nadat ik in een driftbui mijn broer de schoot had uit getrapt wisten mijn moeder en haar arts niet dat ik bestond.

Het hinderde mij wel. Hoewel ik gehoorzaam spartelde en huilde klonk dat ‘hé, daar komt er nog één’ pijnlijk na. Ik luisterde met weerzin naar het lachen van de verpleegsters die naar mij keken of ik een sinterklaassurprise, een hoerenjong, een paasei, een droombeeld was.

Nooit verlies ik het besef dat ik mijzelf op schandalige wijze het leven heb binnengesmokkeld. Eens zullen op een ziekenzaal arts, verpleegkundigen, familieleden om het bed van een ernstig stervende man staan, en iemand zal zeggen: “Hé, daar gaat er nog één” en naar het bed lopen waarin ik dood ben. Ik herinner het mij vanaf mijn geboorte.’

En zo ook nog herinneringen van bijvoorbeeld Tessa de Loo, Heinrich Heine,Lou-Andreas -Salomé, Hans Warren, Erika Mann, Sylvia Plath, Victor Hugo, Madame de Sévingné, Joseph Roth, Paul de Wispelaere..

Kortom: toch weer schoonheid, toch weer troost, die tachtig door Douwe Draaisma gekozen herinneringen van gerenomeerde schrijvers uit die inderdaad ‘bloedmooie reeks’ Privé-domein.

Counting memories and looking within with Chiharu Shiota’s installation.

NOVEMBER ANNO NU

Ogen open, ogen dicht: lap, het regent alweer. Het inmiddels zwaar terug gesnoeide licht kan er niet meer mee lachen. Het woord schuld verloor z’n hitteschild en valt brandend terug ter aarde. Steeds meer graven zonder bloemen, steeds meer grieven, steeds meer groeven.

November is weer aan z’n jaarlijkse mompeling begonnen: gedenk, o mens, dat gij van hemels sterrenstof zijt, doch aards verflensen zult als bloemen. Dat gij pars pro toto tot persoverzichten zult wederkeren en dat de helft van uw dagen er aan op zal gaan, moe van machteloosheid en van Janneke & Allemanneke’s mening.

De zon verloor haar zinderend licht, dus grotendeels ook haar nachtelijke spiegel. De wolven huilen noodgedwongen naar de achterkant van de maan. Wie zou niet gaan verlangen een pissebed te zijn onder de steen der wijzen: radeloos, weerloos en schuw, weggekropen, gepantserd & opgerold.

Maar wél redelijk veilig, want quasi onvindbaar & beschikkend over een exoskelet. Alhoewel: veertien poten & voeten warm zien te houden? Onder de 14°C is het ook alweer van: gedenk, o pissebed, dat gij…

Zal ik dus toch maar blijven proberen – voor al wie ik liefheb en dus wil heten – een mens te zijn die Toon-zij-dank daar vrede mee kan vinden?

ALLER ZIELEN

Gewapend, dus te duchten,
licence to kill, to crush:
wij doen elkander zuchten,
O shame, where is thy blush.

De woorden worden moorden,
de schaamte blikt noch bloost:
vernielde toevluchtsoorden,
geen schoonheid meer, geen troost.

Eén god voor al dat lijden,
één wens van klip-en-klaar?
Kon hij ons maar bevrijden,
van dat bang zijn voor elkaar.

MISERERE NOBIS

Of het nu lang
of niet zo lang, of niet lang genoeg is geweest,
ooit is iedereen er geweest,
en altijd is het wel eens een keer mooi geweest.

En of hij nu gaat, of zij, of gij, of ik,
allemaal zullen we gaan,
vroeger of later, maar voor ieder van ons
elke keer in een nu.

Maar zelfs als we weg zijn blijven we hier
in iets klein, in iets groot, in een hoofd, in een cel,
in de lucht, in een zucht.

Weet:
gij zijt niet alleen,

ge laat niet alleen, ge gaat niet alleen,
ge blijft niet alleen.
Want wij allemaal,
wij ook.

ILJAH