Zijn ’t Godsdeeltjes aan ’t Universum gewijd,
die hopen te worden gevonden?
Of weven de winden een lichtend tapijt
van vonkjes, ten hemel gezonden?
Op zoek naar het spiegelend oog van de mens,
om daarin te fluoresceren?
Partikeltjes van iemands vurigste wens,
die eenmaal vervuld, exploderen?
Omgeven door goddelijk levenslang licht,
maar nog zijn wij niet overdonderd?
Doch ontegensprekelijk ten doel gericht:
o mens, alstublieft, blijf verwonderd.
