Dag moeder,
verzonken in deze zwarte,
uitzichtloze eeuwigheid onder
mijn witgewassen woorden.
Achtentwintig jaar
geleden werd ik vanmorgen
wakker gebeld, om je daar
zo uitgeteld te zien liggen.
In die nog immer
ondraaglijke aanblik ervan:
met je stilgevallen mond,
halverwege je laatste adem.
Ik kan je eenzame dood
nog altijd niet verkroppen,
niet verbijten, niet gedogen,
kortom: niet dulden dus.
Tot ik weer lees wat er op je
grafsteen staat gebeiteld:
‘Ik sluimer, maar
mijn hart is wakker.’

