Gij zijt verdwenen, zoete vijgen? En ook de kaneelwijn is op?
In de zetel gelegen: dus niet gedanst, niet jong genoeg meer
voor de daad & de durf?
Pluimen verliezen, daar weet mijn innerlijke tortel aardig
van mee te koeren. De veervelden zijn uitgedund,
het is dus hooguit nog pronken met andermans veren.
‘Vrienden zouden alleen degenen mogen heten,
die ontdekken hoeveel jaren er voor hen in het verschiet liggen
en ze dan onder elkaar verdelen. Maar de vreemdmaker loopt tussen de mensen en duwt ze uit elkaar. Gods hartslag in ons: de angst. Een god die de mensen niet geschapen, maar gevonden heeft. Een god, zo minuscuul dat hij ieder schepsel binnenglipt’.
Aldus Elias Canetti.
Winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur in 1981, en schrijver
van het in mijn schoot verkleefde ‘Boek tegen de dood.’
‘Wat belachelijk dat men wil worden lief gehad en ‘zichzelf kent’.
Niettemin, geliefde genaamde, uw blik op mijn woorden
maakt ze inktblauw, maakt zelfs woorden van de vlekken.
Uw geest zweeft er overheen, als een teken:
‘Er zij licht!’
Maar o, het nostalgisch verlangen
van de fluisterende ziel: zoals het woord ‘ooit’ gevangen zit
in het dichtgenaaide woord ‘nooit’.
I know you know, and that’s all I need.
