Steeds weer opnieuw, het valt niet te ontkennen,
die wonderlijke vaststelling: hoeveel energie er
plots vrijkomt uit een betreurde gestorven mens.
Wellicht ook, omdat het ons zo ontvankelijk
maakt voor de zachte krachten waar
Henriëtte Roland Holst ons attent op heeft gemaakt:
‘.. dat ze zeker zullen winnen in ’t eind,
– dit hoor ik als een innig fluisteren in mij:
zo ’t zweeg zou alle licht verduisteren..’
Zoals God ‘het niet nodig heeft om te bestaan’
zo heeft ook ‘dit innig fluisteren’ geen woorden
nodig, om niettemin uiterst waarneembaar te zijn.
Ooit ergens gelezen (om nooit meer te vergeten)
dat de gestorvene wacht tot de overrompelende rouw
voorbij is, om bij je terug te kunnen keren.
De doden houden niet van het onvervulbare
verlangen hen weer te willen zien zoals voorheen,
ze willen zijn wie ze zijn geworden:
onze zachte krachten.
