God schiep mij,
– Kossmann in ’t vizier –
tot nijvre mier?
Schiep mij,
verliefd op – see you later! –
de miereneter?
Ik dacht,
dat krijg ik groots verricht:
die kloof gedicht?
God zei:
doe dàt, mier, maar beter,
per millimeter.
Te elfder ure, de zevende dag,
al draaide dat weer om een cultuuromslag?
We kregen ’t bewijs ervan uit eerste hand:
er valt niet te lachen met de adelstand.
De vrije heerlijkheid der baronie,
versus the permissive society?
Sprong barones alias ‘Madame Tristesse’
verbolgen daarover, zo boud in de bres?
Geen sprake van liefdewerk-oud-papier,
men kreeg slechts een nukkige nek in ’t vizier.
Op slag leek de zevende dag dus – alweer –
godsjammerlijk jammerlijk geen zondag meer.
Mijn woorden zijn moe. Zo moe als uitgeputte sledehonden op een slopende Huskysafari in het Hoge Noorden. Ze hebben er genoeg van, ze willen plots niet meer verder. Hoor ze blaffen: bekijk het maar, mens!
Ze hebben wellicht gelijk, ik heb ze boven hun krachten gejaagd? Ik wil er bovendien ook geen soort Amerikaanse ambtenaren van maken, die vervolgd zouden worden, omdat ze niet willen meewerken aan de onverzoenlijkheden, waarmee ze thans bijna dagelijks worden geconfronteerd. Ze lijden aan CO vergiftiging? Dat vraagt om tegengif.
‘Schrijven heeft me groot geluk bezorgd’, zegt Connie Palmen. ‘Het heeft te maken met inzichten die je verwerft, het is het geluk van het denken, van de kloppende gedachte, het geluk van de juiste beeldspraak. Maar tussen de waarheid en het schrijven botert het niet.’
Ik wil mijn woorden troosten met een aandoenlijke anekdote uit ‘God en vitriool’, in een interview van Elizabeth Lockhorn, waarin zij aan Connie Palmen vraagt:
Kun je een beeld schetsen van jezelf als klein meisje?”
‘Erg levendig, druk. Tegelijkertijd nadenkend. Gevoelens van verdriet, een groot medelijden met alles, met de dingen, met de mensen om mij heen.’
Wat moet ik mij bij ‘de dingen’ voorstellen?
‘Hoe ze behandeld werden. Dat er een kras op dingen kwam, animistisch bijna, ik bezielde alles. Ik hechtte me ook erg aan dingen: het waren nooit zomaar dingen, ze hadden betekenis, ik bezielde ze. Tot ik meemaakte dat de pijn té erg werd. Ik herinner me goed dat onze eerste auto werd verkocht. We hadden een kleine groene Morris, en mijn vader ruilde hem in voor een andere. Ik was acht. Wat ik daar voor een verdriet van heb gehad.
Op de dag dat hij werd verkocht ben ik in de auto gekropen, ben alles gaan strelen, zoenen, ieder plekje heb ik aangeraakt. Ik bedankte de auto, vertelde van de ritjes die we samen hadden gemaakt, een afschuwelijke zelfkwellerij. Als een wrak hebben ze me daar uren later aangetroffen, huilend en woedend op mijn vader.’
Wat een trouw voor een kind.
(Afgemeten:) ‘Het heeft wel trouweloosheid in de hand gewerkt. Zeker ten aanzien van de dingen. Ik weet nog dat ik me voornam om de auto die daarna kwam, nooit meer aan te raken, geen naam meer te geven. Dat is me ook nooit meer gebeurd.’
Er ging mij meteen een kinderlijk licht op, want zo herkenbaar. Met dit verschil: waar dat Connie Palmen naar eigen zeggen nooit meer is gebeurd, gebeurt mij dat echter nog altijd, tot op de dag van vandaag. Ik bewonder haar stellingname, (al geloof ik ze maar half..) maar blijf even graag trouw aan die van mijzelf. Het doet mij weer denken aan dat ontroerende gedicht van Joseph Brodsky: ‘Voor mijn dochter’.
Geef me een tweede leven, en ik zal zingen
in Café Rafaëlla. Of er gewoon gaan zitten.
Of er als meubilair figureren, mocht dat leven
wat minder dan het eerste aan mij uit willen geven.
Maar ook omdat geen tijdperk ooit nog buiten
jazz of cafeïne kan, zal ik mijn lot met veel verbijten
en, langs vernis en stof, door mijn poriën en scheuren
jou over twintig jaar in je bloei observeren.
Bedenk dat ik in de buurt zal zijn. Of beter,
dat elk levenloos voorwerp je vader kan zijn, zeker
als de voorwerpen groter zijn dan jij, of ouder.
Ze zullen kritisch zijn, dus blijf ze in de gaten houden.
Of je ze tegenkomt of niet, koester die dingen.
Trouwens, jij bewaart aan mij misschien herinneringen,
een silhouet, contouren, terwijl ik zelfs die zal verspelen.
Vandaar dit ietwat houterige vers in de taal die we delen.
1994, vertaald uit het Engels door Peter Zeeman.
Auteur Stefan Hertmans over Trumps inaugurele rede: ‘De speech van een waanzinnige’ in De Morgen 21 januari 2025. Stefan Hertmans is schrijver en essayist. Dit stukje, eerst verschenen als Facebook-post, schreef hij naar aanleiding van Trumps inauguratiespeech.
Een toespraak als haatspraak, een oorlogsverklaring aan Mexico, Panama, aan de klimaatmaatregelen, aan de health care van Obama en Biden, aan alle inspanningen die de economie hebben aangezwengeld, aan de importtarieven en dus aan de internationale handelseven-wichten, aan de administratie, aan transgenders, aan China, aan de brandweermannen die hun leven waagden in de vuurzee in Californië en die blijkbaar alleen maar faalden omdat ze onder democratisch bewind ageerden, aan kortom iedereen die heeft geprobeerd deze wereld een andere en betere richting op te sturen.
In de plaats: geraaskal over ‘the gold underneath our feet’, de olie dus, drill baby drill, ongeacht de enorme investeringen die de Amerikaanse industrie reeds maakt in de productie van elektrische batterijen; de baai van Mexico herdopen als provocatie, agressieve troepen aan de grens, miljoenen “gekken en criminelen” die hij terug zal sturen (waardoor de werkgelegenheid in de VS onder druk zal komen te staan door het wegvallen van evenzovele onderbetaalde werkkrachten op zoek naar een beter leven), de unieke opdracht hem aangereikt door de Calvinistische Oppergaai die ook een kogel langs zijn oor liet schampen om te benadrukken dat hij de Enige is die zijn land kan redden, om te eindigen met de boodschap dat hij een vredesapostel is – de speech van een waanzinnige.
En dan hadden we het nog niet over de body language: een en al grootheidswaan en rancune. Angstwekkend en onheilspellend.
‘When they go low, we go high’, met dank aan Michelle Obama? Vereeuwigd bovendien als een vurige wens op de nieuwjaarskaart van een, zoals aangevoeld, dierbare vriend. Voor wie vleugels heeft, staat de hoogte open? Echter, nu zelfs de eksters schaamteloos uit de lucht worden geschoten, vrezen ook mijn gedachten een zelfde lot.
Hoe dan ook, mijn gedachtegoed is er lamlendig aan toe, murw geslagen door die hallucinante Inauguration Day, gisteren in de VS.
There is method in this madness? Des te erger. Mijn weerloos brein voelde zich door de waanzinnige sprekerd-van-dienst besprongen als door een verkrachter, en brutaal het ongelooflijke ingesleurd. Om mijn gemoed vervolgens geestelijk te penitreren met zijn walgelijk zichzelf.

Het woord ‘onvoorstelbaar’ mag voor mijn part uit de woordenboeken worden geschrapt: het heeft zichzelf opgeheven, het bestaat niet meer, werkelijk niets is blijkbaar nog ‘onvoorstelbaar’. Ook het woord ‘verbeelding’ komt in gevaar, zo onvoorstelbaar door de werkelijkheid getart en voor dood achtergelaten nabij het Moeras van de Droefheid?
En ja dus, daar is ‘the Nothing’ weer, die allesverslindende kracht die door niets of niemand meer te stoppen lijkt, met zijn wolfachtige ‘Servant The G’mork’ uit de Never Ending Story: steel de mensen hun dromen, en bestook ze met valse hoop, zodat je over hen kan heersen.
When they go low, we go high? Geachte heer Hoogvlieger, ondanks mijn gesmolten vleugels wil ik dat alleszins blijven proberen te doen, sinds u die hoopvolle woorden weer heeft aangehaald. Om u aldaar, flying high, altijd aanwezig te weten. En dat stipje ‘deep down under’: ga er maar gerust vanuit, dat ik dat ben, dat ik daar vanaf morgen weer zal staan te wuiven naar u. In de hoop van… zelf ook gezien te worden?
Is dit een grap, om of om te huilen,
wie neemt nog, zonder zelfverwijt,
zijn blutsen weerom met zijn builen,
dag in dag uit, waar blijft de tijd.
Zijn dwaze klap vult leeuwenkuilen,
de aarde schreeuwt om leefbaarheid;
zelfs ’t zonlicht dreigt zich te verschuilen,
voor deze mens zijn ijdelheid.
God, zet u schrap voor domme uilen,
hun alom tegen woordigheid
zal zelfs uw hemels nest bevuilen,
niet slechts voor nu, maar voor altijd.
Zopas op Canvas de beklijvende film ‘New pigs on the block’ gezien van Jimmy Kets, aangekondigd als volgt:‘Luc, Mia en Anja zijn drie varkens die deel uitmaken van een sociaal buurtproject.
Op een klein stukje niemandsland verwerken ze de voedseloverschotten van de buurt. Een nobel initiatief dat voor de varkens begint als een stukje paradijs op aarde. Maar wanneer de seizoenen vorderen, wordt het sprookje steeds grimmiger.
De camera van fotograaf/regisseur Jimmy Kets (De Standaard, Wij zijn van Nienof, Shalom Allemaal! ) brengt ons op ooghoogte van Luc, Mia en Anja en kijkt vandaar ook met hen mee naar de mens. ‘New Pigs on the Block’ is een teder confronterende film, die op ongeziene wijze de ambigue relatie belicht tussen mens en dier.’
Het spilvarken is een project dat in 2014 ontstond, maar Jimmy Kets ontdekte het initiatief pas in 2018. “Ik was tijdens een zomeravond mijn hond aan het uitlaten. Meestal wandel ik elke dag dezelfde route, maar die avond nam ik een andere weg.” Zo stootte de fotojournalist op drie varkens, op 300 meter van zijn woonst. “Het was liefde op het eerste gezicht”, grijnst hij, “al weet ik niet of dat wederzijds was.”
‘New pigs on the block’ dus. Ik wou hem zeker zien. Mijn Tante Mit, moeders oudste zuster, had een boerderij waar ik als kind op vakantie mocht. Zij hield het meest van haar varkens, en dat maakte mij blij, want ook ik kwam het liefst in de varkensstal, type zoals hierboven.
Toen al begreep ik die liefde, ik heb die meteen met haar gedeeld. O wee als de jongens de varkens opjoegen als ze in de wei waren, want daar kunnen varkens niet tegen, met hun mensenkleine hart. Hoe dan ook, eenmaal terug thuis verging ik van heimwee naar dat boerenleven.
De film raakte mij dan ook ten zeerste. Ik wou er onmiddellijk graag wat meer over weten, maar ik blijf ermee op mijn honger zitten. Varkens heten kieskeurig te zijn, maar die walgelijke uitgekapte brijen in die modderige bakken, waaraan ze werden overgeleverd deden mij denken: wie zijn hier eigenlijk de échte vieze varkens?
En las ik niet dat het bij wet verboden is om varkens te voederen met keukenafval?? Ik ging het gaandeweg zeer bedenkelijk vinden, dat zogenaamd sociaal buurtproject. Terug te brengen tot ‘joepie, ik raak hier lekker mijn afval kwijt!’ Tot daar nog aan toe, maar de schabouwelijke manier waarop vond ik stuitend. Dat ging er bij mijn tante dan wel heel wat menselijker aan toe.
Toen ik vanmorgen om half vijf even uit bed moest, dacht ik: licht uit & voort slapen! Maar plots brandde weer dat eindbeeld van dat bang varken op mijn netvlies. Pas aangekomen in het slachthuis, stond het daar roerloos te luisteren naar het gekeel van de varkensslacht, met een blik in de ogen die ik nooit meer zal kunnen vergeten. Tot het even later heftig stuiptrekkend voorbij kwam gerold, met nog altijd die blik.
Varkens, verheerlijkt en vervloekt tegelijkertijd: zo dicht bij de aarde en zo ver van god? Het varken krijgt pas waarde als het dood is? Doch geregeld komen ons de gruwelpraktijken in slachthuizen ter ore: ‘Varkens vinden krijsend de dood in kokend water.’ De verslagen van de inspecteurs gaan door merg en been, vertelt de woordvoerder van Varkens in Nood. Bovendien & daar bovenop gaat er vaak iets mis met de bedwelming door de hoge slachtsnelheid aan 650 varkens per uur!
Churchil merkte ooit op dat honden tegen ons opkijken, en katten op ons neer, maar dat varkens ons als hun gelijken zien. Zodra men zich het lot van varkens aantrekt wordt hun lot problematisch. We voelen ons ongemakkelijk over ons aandeel in hun leven en hun dood. Dat heeft Jimmy Kets van zeer dichtbij weer eens duidelijk gemaakt.
Je ziel wiegen in Abrahams schoot? Niets, maar dan ook niets in dit leven gebeurt uiteindelijk zonder slag of stoot, noch zonder gewetensnood. De Blauwe Planeet dwingt ons voortdurend tot de confrontatie met verdomd harde wetten, in een strijd zowel om te mogen als om te moeten leven. En/of te sterven.
Je nest verliezen, dat overkomt niet alleen vaak de vogels, maar steeds vaker ook de mens. Op allerlei manieren, maar in het ergste geval toch wel: door oorlog of door brand. En wat een onvoorstelbare gedachte: het kwijt zijn van alles. In zak & as zitten is in figuurlijke zin al zo erg, maar in de meest letterlijke zin moet dat ronduit onbeschrijfelijk zijn.
Je nest, dat draag je onbewust altijd met je mee, waar je ook gaat of staat. Voor twee nachten naar Parijs? Ook al vertoef je er nauwelijks: voor mij geen miezerige kamer om kosten te besparen. Het bederft je hele verblijf. Die miezerige kamer gaat ongemerkt overal met je mee, ze houdt huis in je achterhoofd. Dan maar liever een keertje minder.
Echter, wat zet je daar in godsnaam tegenover voor al die mensen die het compleet onvoorstelbare dan toch moeten meemaken? Als zelfs de vleugels van hun bewaarengel vlam hebben gevat? Het is wereldwijd aan de gang. Alleen al mijn gedachten daaraan leggen mij het vuur aan de schenen, terwijl de radio zingt: ‘Vluchten kan niet meer…”
Het doet me bovendien ook weer denken aan ons geliefde ouderlijk huis, dat na vaders dood willens nillens moest worden verkocht.
En alsof dat op zich al niet pijnlijk genoeg was, bleek alleen de oorspronkelijke gevel ervan overeind te blijven. Waarachter vervolgens ons hele huis werd afgebroken & vervangen door een nieuwbouw. Toch ook wel twee keer een voelbare vorm van ‘je nest verliezen’.
Denkend aan de gestorven vader, die het zich eveneens niet zou kunnen voorstellen, dat wij dat hebben laten gebeuren: het weerloos laten verdwijnen van zijn levensgedroomde huis. Hoe de vader in mij daar om treurt. En hoe het mij ontbreekt aan de gepaste troost. Eens temeer, Lucebert, blijkt inderdaad: alles van waarde is weerloos.
Neem bijvoorbeeld dat boek ‘De taal der Verliefden’ van de Franse schrijver-filosoof Roland Barthes, waarin hij elk schilfertje gevoel dat daarmee gepaard gaat, letter per letter onder de scanner van zijn denkvermogen legt, zo raak & uitvoerig beschreven, dat ik nauwelijks kon geloven wat ik las. Jaren geleden, maar wat een koortsachtige ontdekking, even zinderend als de zonovergoten zomer van toen.
Overigens, zélf in die tijd ‘ten-prooi-aan’ voelde ik mij bijna ten persoonlijke titel door Barthes beschreven, dus ik vond het wel wat.
Nooit eerder had ik zoiets uitzonderlijks gelezen. Om hem dan onlangs plots, tot mijn blije verrassing, weer tegen te komen in het boek ‘Loerhoek’ van Bernard Dewulf, waarin hij zijn bewondering uitspreekt voor Roland Barthes, in zijn column hieronder: ‘BAKKERIN’.
‘Roland Barthes heeft de meest wonderlijke dingen geschreven over de minst wonderlijke, waardoor die dan toch wonderlijk werden. Een wonderlijk schrijver dus.
Hem lezend gebeuren er twee dingen tegelijk. De overmoed om het ook zo te kunnen en de moed in de schoenen. Zo wordt het nooit iets.
Barthes is een idool. In het beste geval steekt het ikdool (typfout maar ik laat ze staan?) zelf de scepsis van zijn bewonderaar aan. Wat tot hartverscheurende taferelen kan leiden. Gisterenmiddag zat ik over hem gebogen in de krant. Hij heeft, las ik, een gesprekje met de bakkersvrouw over het weer. Wanneer hij opmerkt dat “het licht zo mooi is vandaag”, antwoordt de bakkersvrouw niets. Besluit van Barthes: ‘Ik begrijp dat het zien van het licht samenhangt met een klassebepaalde gevoeligheid.’ De bakkerin had het licht niet gezien.
Nu moet ik toch om brood en is het licht mij dierbaar.
Ik stap de bakkerij binnen, er zijn geen andere klanten aanwezig, en ik zeg rustig ‘mooi licht vandaag’. Even is het diep stil, de bakkersvrouw frommelt haar schort in haar handen, knikt en zegt dan ‘wreed schoon’.
Daar stonden we, Barthes en ik, bien étonnés. Ik had nog nooit iets afwijkends gemerkt aan mijn bakkersvrouw, tenzij misschien in de heupen. Ik keek haar zo ondubbelzinnig als mogelijk aan, liet van mijn impasse niets merken en bestelde het brood.
De mythische handelingen die zich vervolgens voltrokken. Het brood dat toen mijn verdeeldheid aan den lijve ondervond. Ik had er een idool bij.‘
Maar wat Dewulf hierboven over Barthes zegt, dat geldt minstens evenzeer ook voor hemzelf. Ik gaf af & toe wel eens een reactie op zijn Si & La columns in het Standaard Magazine. Hij heeft me elke keer onmiddellijk geantwoord, en uiteraard op zulk een boeiende wijze, dat ik er maar heel sporadisch gebruik van durfde te maken.
Ondertussen zwijgen zijn niet-meer-geschreven woorden zich al drie jaar dood. Nu ik hem niet meer kan verstoren, durf ik hem wel weer frequenter te schrijven. But his computer says no? Echter, zijn deur blijft open, zijn hart nog meer. Hij zal er altijd zijn.
Kerstmis heeft z’n recht gehad, we kunnen weer verder? Het zal wel moeten, met die inmiddels meer dan 8 miljard mensen op de wereld.
Little drummerboy zit thuis alweer vogeltjes te voeren, en de engelen hebben hun vleugels terug over de haag gesmeten, al dan niet van hun kerstgeloof afgevallen. Het kerstekind is ondertussen wellicht gestorven van de kou en de drie koningen geraken hooguit nog tot bij de bakker. Kortom, heel het kerstgebeuren ligt alweer in de uitverkoop.
Geen wonder dat de kerstbomen daar weemoedig van worden. Ze weten, of ze voelen, dat de wereld niet meer écht meedoet. Ook de wind doet meer dan z’n kwaaie best om doorheen kieren & spleten binnen te dringen, in een poging de hogere sferen weer weg te blazen.
Echter, ik zet mij schrap, ik gooi mijn kop in de wind, onze kerstbomen mogen, alle vier, nog dagen lang blijven branden. ‘Meer binnenwaarts dan met gebaar naar buiten’ zou Anton van Wilderode daarvan zeggen.
Hun lichtjes moeten de sterren vervangen, want zijn wij niet van sterrenstof gemaakt, en hoe voelbaar ver zijn wij inmiddels wel niet van hen verwijderd geraakt? Heimwee doet ons hart dan wel verlangen naar de geur van brem en hei, of naar de weiden mistomhangen op een morgen in de mei: er is ook dat diepe heimwee naar het heelal, dat heimwee naar ontsnapping aan onszelf. Mijn nieuwe agenda zal er vol van staan, achter zijn fluisterblauwe klep ‘porta patet, cor magis’.
Nieuwjaar is een roeptoeter, een druktemaker? Echter, we weten inmiddels maar al te goed: niets is wat het lijkt. Meneertje Ouwejaar mag dan wel gebaren van krommenaas, Nieuwjaarke Zoete ligt volgens mij eerder als een weerloze boreling te rillen van de kou. Bang voor de roeptoeters & de druktemakers, die we uiteindelijk zélf blijken te zijn?
Maar toch, moge de mensheid zich, ondanks alle kommer & kwel, op tijd & stond blijven laten zien van een wat vrolijker kant, dankuwel alstublieft. Ook dàt zullen wij uiteindelijk toch weer zélf moeten doen.
En hebben ze geen gelijk, die speelse jonge meiden daar?
Gezwicht voor zijn fluisterblauwe aanblik. Alsook voor de verzilverde achterkant, waarop Oscar Wilde er – als uit de nevelen van de tijd – voor rugdekking zorgt. Daar viel niet aan te weerstaan. Mijn nieuwe agenda van Paperblanks, met ruimte voor een dagelijkse reflectie.
Hij heeft daarenboven een magnetische klep, in plaats van zo’n (toch wel eerder ordinaire) rekker. Mijn woorden & mijn notities gaan daar blij mee zijn. Ikzelf iets minder: die dagelijkse opdracht – hoe miniem ook – laat zich nogal gemakkelijk vergeten. Eertijds moest ik soms tot twee weken later de dagen alsnog zien vol gekribbeld te krijgen.
Het ziet er alleszins een mooi & evenwichtig getal uit. Het vorige jaar is uitermate moe makend geweest op wereldwijd tergende wijze. Er valt heden ten dage zoveel te wensen voor ’t nut van ’t algemeen, dat de mond vol tanden zich geen raad meer weet: welke te kiezen?
Maar ziehier dan deze nachtelijke notitie uit het boek ‘Struinen, lezen en denken‘ van Theodore Dalrymple, met die alles omvattende wens: ‘Ik wens u alle geluk in het nieuwe jaar en bovendien zoveel vitaliteit en energie dat ze het u mogelijk maken om duizend jaar te leven.’
Of die al even zowel vurige als toepasselijke wens van Bertolt Brecht: ‘Moeders, omdat het u is toevertrouwd een oorlog te gedogen of niet, smeek ik u, laat uw kinderen leven! Zodat ze u hun geboorte danken en niet hun dood. Moeders, laat uw kinderen leven!’
Echter, voor mijn meest eigenste nieuwjaarswens ben ik te rade gegaan bij Gerrit Achterberg: ‘Het schijnt een kwestie van meten en tellen, waar of gij in mijn leven wederkeert.’ Maar ook: ‘Diep in de kamers hangt een oude flits van zilver voor de dieven’. Hoe dan ook, zullen we sowieso maar met z’n allen wat beter op onze tellen passen?
Ach, beste mensen, wees mij genadig,
fluistert het Nieuwe Jaar.