Geen pluimen, nee, van dode vogels, ze waren, wist ik, in de rui. Zoals ook de vogels op hun beurt weten wie ik ben: Vrouw Granewit die hen, vanaf het ochtendgloren tot in nevel & schemer, naar beneden wenkt met onmachtige gebaren, om hen iedere keer opnieuw een ruisende regen van granen & gepelde zonnebloempitten aan te kondigen.
Het liefst zijn mij de ‘Tortelina’s’ zoals ik ze zelf noem: dat dansende neerdalen in de tuin van die tedere troep (15?) bleke prachtelingen. Hoe noemen ze zulke verrukkingen? Ik wil het niet benoemd weten, ik wil het laten voor wat het is: onbeschrijfelijk mooi. Maar niet alleen mijn geliefde tortels, ook houtduiven, kauwen, eksters, mussen & koolmezen. Ze maken een vlieghaven van onze tuin: de enige waar nooit wordt gestaakt, en waar ook ’s nachts niet wordt gevlogen?
Klein Pluimpje. Daar begon het mee, daar is mijn gouden schaal mee vol geraakt. Hoe prozaïsch hun beschrijving in het woordenboek ook mag wezen: ‘Elk der hoornachtige delen die het huidbekleedsel der vogels vormen‘, iedere gevonden veer wekt mijn be- en verwondering.
Bij deze laat ik graag de (poëtische) entomoloog Hay Wijnhoven even aan het woord, die zich geheel terecht afvraagt: ‘Ik stel me vaak voor hoe dat aanvoelt, al die veren, een dik pakket dode materie waarin de vogel schuilgaat. Tegelijk dringt de kleinste beweging, een zuchtje wind of een aanraking via de wortel van elke pen tot diep onder de huid door.’
Zo hoorde ik in een film eens een schoolmeisje iets voorlezen, te midden van het klastumult waarin haar woorden achteloos verloren gingen: ‘De vleugels van de vogels snijden als scherpe scharen de wolken in kleine stukjes…’ Bijna zoals op dit schilderij van Marc Eemans. En dan denk ik: awel mens, waarom krijgt gij dat zelf niet uit uw pen? Gij ziet dat toch ook elke morgen met eigen ogen gebeuren?
Geef ze een pluim en ze krijgen vleugels? Het omgekeerde zou dan eveneens kunnen gelden: geef ze vleugels en ze verliezen pluimen. Ook mijn innerlijke vogel is zwaar ‘in de knip’ geweest. En kwijt is kwijt, vervangen is er niet meer bij, de veervelden zijn voorgoed uitgedund. Ze kunnen zelfs niet meer dienen om op mijn eigen hoed te steken.
Het is dus hooguit nog schuilevinkje spelen, of pronken met andermans veren. ‘Vogel van waanzin in dit zenuwhuis/duikt in vervoering donkerheden binnen’, zegt Gerrit Achterberg daarover. Maar daar trekken de vogels in onze Taxusbomen zich weinig van aan. Elke verloren pluim zal weer feilloos vervangen worden. Dat vervult mij met ontzag, een woord dat ik helaas nog maar weinig hoor aangehaald.
Ook gevleugelde woorden verliezen weleens hun pluimen. Eveneens het oprapen & bewonderen waard, in de hoop dat ze alsnog weer gevleugeld geraken. Toch lijken sommige woorden hun rui nog maar moeilijk te doorstaan, zoals de schroomdons & de waarderings-pluimen, alsook de nuanceveders & de slagpennen van de waardigheid.
Zo vraag ik me ook af, of ik al ooit in levende lijve een leeuwerik in de lucht heb zien hangen? Eerlijk gezegd, ik kan het mij niet (meer) herinneren. Men zegt dat ze daar – hemelhoog & vroeg uit de veren -gaan bidden. Ik zou er graag een stijve nek voor krijgen, om dat nog eens te mogen zien. Er is goddank ook altijd nog Voltaren Forte.
Al voel ik mezelf alles behalve een hoogvlieger & quasi uitgezongen, mocht ik ooit een leeuwerik zijn – in een vroeger of een later leven – dan zou ik ook zo’n biddend stipje willen zijn in de lucht, ‘singing a hymn at Heaven’s gate’: ‘Heer, hier ben ik, hou u niet ver van mij!’
The lark in the clear air? Weliswaar ietwat àl te zoet gevooisd, maar de échte zingende leeuwerik in het begin klinkt des te veerkrachtiger..

































