Nu de Dikke van Dale hopeloos uiteen wordt gerafeld in de redactiekantoren,
op zoek naar godvergeten woorden & onvoorstelbare gebeurtenissen, waardoor de nachten vervolgens hun donkere schaduwen als grauwsluiers over het gemoed werpen,
wat een verademing om dan in de bibliotheek plots deze titel te lezen:
HIJ DICHT ZO LICHT
3 ons gedichten van Kees Stip, afgewogen door Dick Welsink.
‘Het hapt zo heerlijk weg, die luchtige versjes over dieren,
die kostelijke stijlparodieën, die krokante sonetten en al die
verrukkelijke andere gedichten. Pas op, je zou je lelijk kunnen verslikken.
Onder die bedrieglijke zachte korstjes zitten vaak harde en scherpe stukjes,
als steentjes in krentenbollen, waar je je tanden stuk op kunt bijten...’
En op de achterflap, Herman de Coninck in De Morgen:
‘Ik ben Kees Stip dankbaar dat hij zoveel taalplezier
voor ons en onze kindskinderen bij elkaar heeft geschreven.’
Op een plant
Geholpen door zijn zuster Ciska
vond een hibiscus zijn hibisca.
Op de eendagsvlieg
“Ach” sprak een eendagsvlieg te doorn
“hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.”
Goedemorgen
Het goedemorgen en het goedenavond
is in ons lieve land niet van de lucht.
En dat je middag daarbij ook geducht
goed dient te zijn werkt werkelijk beschavend.
Je merkt het pas wanneer je met een zucht
door buitenlandse brutigheid gehavend
aan Hollandse begroetingslust je lavend
weer naar het oude nest toe komt gevlucht.
Niet om er eer mee in te willen leggen,
maar o wat zijn wij vriendelijk, wij zeggen
de hele dag elkander goedendag.
Ik zag er een die in het water lag.
Terwijl hij op het punt stond te verdwijnen
stak hij zijn hand nog op, en ik de mijne.
Mijn angsthaas
Neem alle angsten waar ik uit besta,
voorzie ze van wat zenuwen en zenen:
ze zijn meteen uit het gezicht verdwenen,
zo’n snelle angsthaas houd ik er op na.
Al is het dan uiteindelijk die ene
rechtstreekse doodsangst waar ik van verga,
bij elke potenroffel die ik sla
neemt elke poot afzonderlijk de benen.
Angst voor de dood blijft mij als razend drijven.
Mijn leven is een levenslange angst.
Maar ben ik door mijn angsten op zijn bangst
dat ik hem niet meer voor zal kunnen blijven,
wees dan maar zeker dat ik schop of schiet.
Zo’n bange angsthaas is mijn angsthaas niet.
Op de vissen
De vissen hebben stil verdriet.
Ze huilen nooit, het helpt ze niet.
Aquaria zijn oceanen
van ongeschreide vissentranen.
De eekhoorn
Schoksgewijs dalend langs de dennestam
door ’t vallen van de schilfers van tevoren
nog voor je hem te zien kreeg al te horen –
wat dacht je dat daar naar beneden kwam?
Een beest dat, van zijn staart tot aan zijn oren
roodgloeiend als een ruigbehaarde vlam
de noten in zijn kinderhandjes nam.
Wat hij begroef was niet meer op te sporen.
Staarten van eekhoorns zijn zo fraai behaard
doordat er geen venijn zit in hun staart.
Bij moralisten met hun malle wetten
zit het zelfs in de staarten van sonetten:
Te vaak te vroeg begraaft een mens een schat
waarvan hij later wou dat hij hem had.
Chorus mysticus
Louter vergeestelijkt
valt niet te leven.
Wat bij geen beesten lukt
lukt ons maar even.
Jeuk onbeschrijfelijk
vreet aan ons vel.
Liefde is lijfelijk
hemel en hel.
‘Twintig jaar na zijn dood
weet de bedeesde Kees Stip nog altijd dichters te inspireren‘
lees ik in het Dagblad van het Noorden.
Puntgaaf, de nieuwste bloemlezing van Kees Stip, samengesteld door Ivo de Wijs, bijgestaan door Jaap Bakker.
‘Kees kon goed leven van zijn literaire activiteiten. Net als Drs. P (piano) was hij als mandolinespeler heel muzikaal. Die muzikaliteit komt ook tot uitdrukking in zijn gedichten. Altijd een perfect metrum, spelend met klemtonen en nooit een lettergreep teveel. Een erudiet man – opgeleid als classicus. Immer keurig in pak, hoffelijk, complimenteus, zeer geestig en gastvrij. Maar geen sociale mensenvriend. Met vrouw Katja en zijn schurftige hond Molly leefde hij zeer geïsoleerd in de Groningse ‘middle of nowhere’. Heerlijk volgens hem want ‘hier hoefde je alleen de postbode te zien’. Meer had Kees niet nodig. Toen Katja overleed, werd-ie erg somber van aard, verrommelde zijn huishouden en verscheen er nauwelijks meer iets op papier.‘

Geschreven voor het Theater van de Natuur, een kunstproject in Sellingen, en gegraveerd in de eerste trede van de dichterstrap aldaar. Sindsdien is elk jaar een gedicht toegevoegd.












